In een zoektocht naar mogelijke antwoorden op de vraag ‘hoe de huidige transformatie van de randstad zich verhoudt tot hedendaagse culturele ontwikkelingen’ initieerde Citythoughts het project Suburban Scenario’s. Enkele specialisten werd gevraagd hun visie te schetsen. Deze scenario’s werden op 24 februari 2006 gepresenteerd tijdens een symposium in Stedelijk Museum CS.
Steden zijn altijd en overal in de geschiedenis het brandpunt geweest van kunst en cultuur stelt de Citythoughts Foundation, een organisatie die de uitwisseling van ideeën tussen kunstenaars, architecten en ontwerpers wil stimuleren. ‘Wat is de rol van kunst en cultuur op het podium van de Hollandse Metropool in wording?’ was de centrale vraag tijdens het symposium. Als eerste sprak Bastiaan Gribling van Citythoughts, hij introduceerde het thema en gaf zijn visie op de huidige en toekomstige ontwikkeling van de randstad. Nederland heeft lange tijd vastgehouden aan een compacte ontwikkeling van de stad, afgezet tegen een zoveel mogelijk open gehouden landschap. Voor de randstad betekent dit een ketting van stedelijke centra rond een ‘groen hart’. Maar dit heilige Groene Hart raakt steeds verder versnipperd, de praktijk maakt van het ideaal een illusie. De randstad ontwikkelt zich tot een uitgestrekt stedelijk landschap.
Een van de scenarioschrijvers is Aaron Betsky (directeur NAi). Hij vergelijkt de verstedelijking hier met die in Amerika en ziet afwisseling in Nederland waar in Amerika eenheidsworst domineert. De randstad ontwikkelt zich tot één grote metropool, bestaand uit een tapijt van aan elkaar geschakelde gebieden: woonwijken, winkelcentra, oude stadkernen, recreatiegebieden en nieuwe natuur. Het polderlandschap dient daarbij als een onderliggend raster dat de boel bij elkaar houdt en tegelijkertijd zorgt voor identiteit en herkenbaarheid. Bijzondere gebouwen markeren dit nieuwe stadslandschap. Ook landschapsarchitect Wouter Reh wijst op het belang van de structuur van de ingepolderde delta. Wanneer dit landschap als uitgangspunt wordt genomen zal de Deltametropool zich onderscheiden van de ontwikkelingen in Azië en Amerika. Metropoolvorming lijkt daar meer op een natuurverschijnsel dat zich gewelddadig en voor een groot deel onbeheerst voltrekt.
De architectuurwereld is duidelijk al aan het idee gewend: de steden Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht zullen zich steeds verder aaneensmeden tot één uitgestrekte metropool. Er wordt tijdens het symposium wel gewaarschuwd voor de kwetsbaarheid van ons laagliggende en zompige land, en voor de eentonigheid die op de loer ligt bij grootschalige stedelijke ontwikkelingen. Maar Sprawl is realiteit, waarom je kop in ’t zand steken, laten we de uitdaging aangaan! Het optimisme voert bij de sprekers uit de architectuurwereld de boventoon.
Hoe anders is de teneur bij de representanten van de kunstwereld die zijn uitgenodigd om een scenario te schrijven over de rol die kunst zal spelen op het podium van deze Hollandse Metropool. Er is helemaal geen rol weggelegd voor kunst bij de toekomstige stedelijke ontwikkelingen, denkt kunstenaar Hans van Houwelingen, althans geen substantiële rol: ‘Het landschap van de 21e eeuw wordt niet bepaald door kunstenaars, maar door politici, banken en bouwers.’ Volgens hem kan kunst de ontwikkeling van de metropool niet sturen maar moet zij dansen naar de pijpen van de macht. Of de kunst een nieuwe rol mag spelen is geen kwestie van artistieke visie maar van politieke wil. Jeroen Boomgaard (Lector Kunst en Publieke Ruimte) heeft ook zijn twijfels over de invloed die kunst kan uitoefenen, maar wijst kunstenaars op de mogelijkheden van de marge, de tussenruimte. De randstad ontwikkelt zich tot een collage van enclaves, bedoeld als een immuunsysteem om het ongewenste buiten te houden. In de ongedefinieerde en anonieme zones tussen deze enclaves, daar waar besmetting op de loer ligt, zou de kunst zich een plek kunnen verwerven door vragen te stellen en mogelijkheden te bieden.
De sprekers uit de architectuurwereld laten zich niet uit over de rol die kunst kan spelen in de Randstad Metropool. Misschien was hen dat niet gevraagd, moesten zij zich bij hun eigen metier houden. Jammer, want hiermee werd het vraagstuk exclusief op het bordje van de kunst gelegd en werd haar marginale rol alleen maar verder bevestigd. Het lijkt erop dat kunst de stad vooral een spiegel mag voorhouden, als commentator op en verbeelder van de stedelijke ontwikkelingen.
Steven Jacobs, kunsthistoricus en gespecialiseerd in de fotografische en cinematografische representaties van architectuur, stad en landschap, laat zien hoe de ontwikkeling van een nieuw stadslandschap gepaard gaat met een nieuwe stadsfotografie. Tot de jaren zestig van de vorige eeuw betonden foto’s van de stad vooral uit street photography, foto’s van straten bevolkt door passanten, werklui, spelende kinderen en hangende jongeren (denk aan de foto’s van Henri Cartier-Bresson). De spontaniteit van de street photography werd in de jaren zestig in Amerika ingeruild voor een meer topografische benadering die werd gekenmerkt door herhaling, inwisselbaarheid en afstand tot de omgeving. Deze transformatie ging gepaard met de opkomst van de suburbia. Conceptuele kunstenaars als Dan Graham, Robert Smithson en Edward Ruscha waren de eersten die hun ogen richten op de abstractie van deze nieuwe buitenwijken. Vanaf de late jaren zestig brengen de New Topographics, met fotografen als Robert Adams en Lewis Baltz, diezelfde verstedelijkte landschappen in beeld. Zij fotografeerden de ongedefinieerde randgebieden van de nieuwe buitenwijken met een grandeur die ook de Amerikaanse landschapsfotografie typeert, alleen wordt hier juist de vernietiging van het landschap getoond. Suburbs ontstaan als woongebieden die zich afkeren van de stad, in een zoektocht naar rust en veiligheid. Voor industrie, handel, cultuur en de nieuwe vormen van entertainment, bleven de bewoners afhankelijk van de binnenstad. In de jaren zeventig verandert dit, de buitenwijken raken steeds meer verstedelijkt en met de toename van economische activiteit bereiken grootstedelijke problemen suburbia. Dit is terug te zien in de fotografie, het neutrale beeld maakt plaats voor een dreigende en broeierige sfeer in foto’s van David Deutsch en Gregory Crewdson. Zo toont Jacobs kunstwerken die niet zozeer een plek krijgen in het stedelijk landschap, maar die de ontwikkelingen verbeelden en becommentariëren. Deze beelden zouden wel van invloed kunnen zijn op toekomstige ontwikkelingen, maar getoond worden ze alleen in boeken en aan de wanden van het museum, ze maken geen deel uit van de straat.
In Rotterdam heeft zich jarenlang een heftige discussie afgespeeld rond het kunstwerk Santa Claus, ‘Kabouter Butplug’ in de volksmond, van Paul McCarthy. Een uitgekauwd voorbeeld – geef ik onmiddellijk toe – maar wel illustratief. Het metershoge beeld werd op advies van een onafhankelijke kunstcommissie aangekocht door de gemeente Rotterdam. Santa Claus was bedoeld voor het Schouwburgplein, maar dat ging veel Rotterdamse raadsleden en ook veel Rotterdammers te ver. Men vond het lelijk, men begreep niet waar het over ging en bovendien was het verspilling van veel geld. De aankoop was onomkeerbaar dus ontstond er een driftige zoektocht naar alternatieve locaties. Het beeld vond uiteindelijk asiel bij Museum Boijmans van Beuningen, waar het nu op de binnenplaats mag schuilen. Het ongewenste kunstwerk moest terug in z’n hok: het museum, een kunstenclave in de hedendaagse stad.