Nieuws

Projective Landscape – de discussie

‘Spiegeltje spiegeltje aan de wand – wie is de meest kritische in het land?’. Lara Schrijver, één van de organisatoren van het Projective Landscape congres, reageert op het verslag van Gideon Boie. Waarna BAVO (Gideon Boie en Matthias Pauwels) weer een reactie op deze reactie geeft.

Het is jammer dat Gideon Boie enkele aspecten van het Projective Landscape congres onderbelicht laat. Dit vraagt om enige reactie vanuit de organisatie van het congres. Wellicht geeft dit enige aanzet tot verdere discussie binnen het Nederlandse taalgebied.

Meer dan ooit wordt het duidelijk dat ‘projective’ (wat hier is opgepakt als begrip omdat het als beste de strekking weergeeft van de vraag – maar men zou ook kunnen spreken over ‘pragmatisch idealisme’ of ‘operatief optimisme’, om twee Europese tegenhangers te noemen) een vraag is, een nog te onderzoeken begrip. Juist daarom lijkt het ons zinvol om dit gesprek voort te zetten, ook vooral hier, en niet om het als geheel af te wijzen als onzinning Amerikaans academisch geklets.

Terecht stelt Boie dat het moeilijk is om tussen de one-liners door de serieuze inzet van het congres te lezen. Echter, er zijn een aantal dingen wel degelijk uitgesproken: dat het ‘projective’ geen ‘post-kritische’ houding poogt te zijn, maar dat het een andere verhouding zoekt met kritiek, een verhouding waarin het stelselmatig (en vaak dogmatisch) deconstrueren van de werkelijkheid plaats maakt voor een positievere houding, die de mogelijkheid biedt tot het ‘projecteren’ van alternatieven. Op beide dagen is meerdere malen herhaald dat, voor zover we van een enkele ‘projective’ beweging kunnen spreken, het zich nadrukkelijk niet wil profileren als ‘post-kritisch’, maar dat het juist de kritiek een andere (zowel meer ingebedde als meer bescheiden) positie wil geven. Het stelt de vraag of de neo-marxistische kritiek als houding nog zinvol is, en probeert de architectuurpraktijk een meer centrale rol te geven. Het lastige maar juist ook waardevolle aspect van ‘projective’ is aldus dat er niet uitgegaan wordt van vaststaande ideologieën, maar juist van de realiteit zoals hij aan ons verschijnt. Hierbij wordt erkend dat ideologieën hun weerslag hebben op de realiteit (evenals het omgekeerde). Daarom juist kan de architectuur als praktijk beter met beide benen op de harde realiteit staan dan in de ideologische modder.

Ook weer terecht wordt opgemerkt dat er te weinig concreet is gemaakt, maar wat er mist in de recensie is juist het discursieve, vragende karakter. Een aantal zeer verschillende mensen hebben zich hierover gebogen in de twee dagen van het congres. Hieruit heeft Boie een gefilterde versie gedestilleerd die frappant genoeg de vraagstelling van het congres juist onderbouwt in plaats van ondermijnt. Het werk van de filosoof Bruno Latour is enkele keren centraal gesteld (hoewel niet opgemerkt in de recensie). Latour biedt een haarfijne uitleg van de werkwijze van Boie als het wezenlijke probleem met het denken vanuit de ideologiekritiek.

Volgens Latour is de ‘kritische’ werkwijze als volgt: Ten eerste wordt de kwaliteit van een object (hetzij een religieus idool, hetzij een nieuw idee, hetzij een consumptie-object) teniet gedaan. Het object zelf, zo stelt de criticus, heeft geen inherente kwaliteiten. Het is juist het (verblinde) subject die zijn eigen waanvoorstellingen op het object projecteert. Mocht het subject echter de illusie krijgen dat hij vrij is in zijn handelen, heeft de kritiek ook hier een antwoord op. Wij zijn namelijk nooit vrij van handelen: wij worden geplaagd door ideologieën, machtsstructuren en sociale conditionering.

Het moge duidelijk zijn: in beide gevallen is er (gelukkig maar!) de criticus die ons wijst op onze tekortkomingen en waanideeën. Of het nu gaat om het object zelf, of om het handelen. Met andere woorden, wie zich volgens de neo-marxistische kritiek met de wereld verhoudt, wint altijd. Daarmee is het een makkelijke positie om in te nemen: de criticus blijft per definitie buiten schot. Ik moet bekennen dat ik meer waarde hecht aan het handelen in de werkelijkheid, en het zoeken naar de mogelijkheden die wij zelf kunnen scheppen binnen de wereld die ons gegeven is (en die wij ook zo hebben gemaakt). Liever dat, dan buiten schot blijven.

Lara Schrijver

‘Een spook waart door het projectieve landschap’.

Het antwoord van BAVO.

Het ‘neomarxisme’ waarmee Lara Schrijver de recensie van Projective Landscape afwimpelt als een product van een al te kritische geest, moet teruggekoppeld worden met zichzelf. Het is het niet uitgeklaarde spookbeeld van het Projective Landscape spektakel zelf! Ik doel hiermee niet zozeer op de licht marxistisch geïnspireerde geluiden van Christine Boyer (steunend op Paul Virilio), Reinhold Martin (zijn ideologiekritische insteek) en Roemer van Toorn (gebruikmakend van Jacques Rancière). Het was speciaal gezant Michael Speaks himself die het projectieve project in een discours bracht dat qua revolutionair gehalte niet bepaald onderdoet voor het Marxisme. Hoewel Speaks grapte dat hij G.W. Bush graag in de gevangenis zag verdwijnen, had hij een mateloze bewondering voor de modus operandi waarmee Bush op basis van bullshitting (Speaks’ term) een ontzaglijk speelveld voor zichzelf inruimt. Speaks’ ontwerpintelligentie inspireert zich hierop door “niet langer het denken het doen te laten leiden, maar… het doen in teruggaande beweging het denken te laten voeden” en zich te laten drijven door een “speculatief denken dat, zij het waar of onwaar, niettemin de agenda bevordert en partners hiertoe engageert.” Kortom, dat het projectieve discours elke kritiek op haar cowboypraktijk afdoet als een echo van het Oude Europa, lijkt zelf een verre schaduw te vormen van de revolutionaire Leninistische voorhoede die minder overtuigde collega’s impotentie en hysterie verweet en zelf de tactiek propageerde van ‘eerst aanvallen en dan zien we wel’. Het cruciale verschil tussen deze twee is echter dat bij de laatste nog enigszins sprake is van een rationele theorie over de maatschappij die toelaat haar speculatieve handelingen te bediscussiëren en te beoordelen. Dat de projectieve voorhoede in Delft elke waarheid of kritische theorie als passé weglachte en zwoer bij non-cognitieve kennis (Speaks’ term), dompelt de ontwerpwereld in eenzelfde moeras als het onderbuikfascisme à la Bush – dat op basis van een onuitspreekbaar ‘Fingerspitzen Gefühl’ haar projecties plant én uitvoert.

Dit brengt ons op Speaks’ pleidooi om in het reine te komen met morele en theoretische dilemma’s over de marktstaat, deze te affirmeren als ‘realiteit’ en zo de ‘agenda door te duwen’ – dit alles zonder deze termen te definiëren. Over welke realiteit gaat het? En welke agenda? En om wat precies te doen? Terecht roept Dirk van den Heuvel de projectieve praktijk op om ondubbelzinnig stelling te nemen binnen stedelijke kwesties als de Zuidas, Hoogvliet, Westermoskee enzovoorts. Het projectieve optreden in Delft lijkt te rusten op het rotsvaste geloof dat de marktstaat het historische vehikel vormt van een verdere modernisering. De marktstaat functioneert binnen Speaks’ Hegel-achtige schematisering van de moderne geschiedenis dan ook als een superieure ‘supermoderne’ mengvorm die de ergste excessen van de vorige fasen – de natiestaat (modernisme) en de multinationals (postmodernisme) – overwint. Eerder dan in de realiteit zitten we hier tot onze nek in de modder van de derdeweg-ideologie waarvan vandaag voor iedereen duidelijk wordt dat het slechts het humane ‘Europese’ gezicht is van het meer agressieve ‘Amerikaans’ neoliberalisme. We krijgen dezelfde gekende processen, maar nu met behoud van een illusoire ruimte voor kritisch bewustzijn en artistieke vrijheid. Het stemt tot nadenken dat het projectieve gebeuren – dat, zoals Lara Schrijver suggereert, een “discursief, vragend gebeuren” is met bovendien veel verschillende trajecten – haar projecties beperkt tot het “zoeken naar mogelijkheden binnen een gegeven werkelijkheid” en verder pertinent weigert in te gaan op de manier waarop ze functioneert als de voorhoede van een ideologie die overal waar ze neerstrijkt in sneltempo de publieke ruimte privatiseert, het sociale woonbeleid afbreekt en de stad socio-economisch polariseert. Zolang het projectieve gebeuren niet bereid is haar eigen avant-gardistische relatie met deze realiteit uit te klaren, dan is het naast zich neer liggen van een recensie – die uiteindelijk slechts de eigen discussies herhaalt – als ‘neomarxistisch’ slechts een verborgen zelfkritiek. Good night and good luck.

BAVO – Gideon Boie en Matthias Pauwels