Nieuws

No Nonsense Stedenbouw

In de capita selecta reeks Back to your future op de Amsterdamse academie van Bouwkunst worden ontwerpers uitgenodigd om te spreken over de wijze waarop hun professionele verwachtingen al dan niet zijn uitgekomen. Donderdag 6 april was het de beurt aan de stedenbouwkundige Enno Zuidema, voor-man van het gelijknamige ontwerpbureau.

De verschillende lezingenreeksen op de academies voor bouwkunst, de technische universiteiten, het NAi en het Berlage Instituut hebben het Nederlandse publiek de afgelopen jaren uitgesproken verwend met grote namen uit de ontwerpwereld. Dat is niet heel verwonderlijk want na de designboom van de jaren 90 worden de Nederlandse architectuur en stedenbouw gedomineerd door een grote hoeveelheid A-merken met een internationale uitstraling. Dat kan soms verwarrend zijn omdat je als student aan de academie of de TU wordt opgezadeld met het idee dat iedereen een soort Koolhaas of toch ten minste een Winy Maasje moet worden.

Dat deze voorstelling van zaken ver buiten de realiteit ligt wordt wel duidelijk bij nader beschouwing van de beroepsgroep en het werkveld van de meerderheid der ontwerpbureaus. Daar waar de A-merken in de media de meeste aandacht opeisen nemen zij in termen van omzet, bemanning en productie slechts een klein aandeel van het totaal voor hun rekening. De bulk van het werk wordt verricht door bureaus met weinig of geen media exposure en een bescheiden profilering.

De lezing van Enno Zuidema maakt duidelijk dat ook buiten het sterrendom om een interessante praktijk valt op te bouwen. Zuidema (1968) richtte in 1998 zijn bureau op, heeft nu tien man in dienst en wist in de afgelopen acht jaar een verrassend gevarieerd oeuvre op te bouwen. In een nuchtere presentatie van zijn werk zette Zuidema zonder uitgesproken esthetische, intellectuele of experimentele agenda zijn drijfveren uiteen. Centraal in zijn beschouwing staat de waarneming dat maatschappelijke veranderingen de motor vormen voor de stedenbouwpraktijk en dat het in samenspraak formuleren van de opgave voorafgaand aan het programma een van de meest wezenlijke activiteiten is van zijn werk als stedenbouwkundige. Met deze pragmatische houding schaart Zuidema zich bij de grote meerderheid van de stedenbouwkundige beroepsgroep.

Een amalgaam aan projecten passeerde de revue: een stukje Leidsche Rijn, een stukje Almere poort, een binnenstadsvisie voor Meppel, een advies voor de toekomst van de Rotterdamse stadshavens en een winnende inzending voor de EO Weijersprijsvraag. Alhoewel de projecten in stijl en uitwerking van wisselend pluimage zijn, is als constante een rationele opzet aanwijsbaar en de keuze van een specifiek detail dat de ontwerpen op bescheiden wijze van karakter voorziet. Per project vertelde Zuidema over verschillende instrumenten uit zijn stedenbouwkundige gereedschapskist; over het aanbrengen van structuur en samenhang, over het raamwerk van openbaar en privé en over de compositie van het stadsweefsel.

Het is jammer dat Zuidema in zijn presentatie niets vertelde over de andere kant van het vak: de omgang met opdrachtgevers, het starten van een eigen bedrijf en het opbouwen van een netwerk. Het is duidelijk dat Zuidema vooral in dit bereik grote vaardigheden moet bezitten. Zijn zakelijke no-nonsense benadering zal meer weerklank vinden bij opdrachtgevers dan bij stedenbouwhistorici. Met een vraag uit de zaal naar de inhoudelijke positionering van zijn werk ten opzichte van vakgenoten wist Zuidema zich dan ook niet goed raad. Dat geeft niet. Voor een stedenbouwer die zich presenteert als dienstverlener zal een ont-werpmarkt gekenmerkt door een toenemende verzakelijking resulteren in een goed gevulde orderportefeuille.