Vele decennia was Woensel West voor Eindhovenaren die daar niet woonden synoniem met probleemwijk. Prostitutie, drugs, onaangepast gedrag, onderkomen woonomgeving, bewoners van buitenlandse afkomst (Spanje, Turkije, Somalië), schraal gerenoveerde woonvoorraad, werkloosheid: je kon er maar beter niet komen. Toch waren er al die tijd mensen die er graag woonden.
Nadat de stadsvernieuwingsgolf van de 70er en 80er jaren was uitgewoed – met te kleine budgetten en veel aandacht voor een hechtere samenleving – werd duidelijk dat een andere aanpak nodig was om vooroorlogse arbeidersbuurten een duurzame toekomst te geven. Het was de kunst om van de bestaande bewoners uit te gaan ondanks de politieke wens tot diversificatie. Een aantal Eindhovense arbeidersbuurten: de Barrier, Lakerlopen, de Kruidenbuurt zijn inmiddels gesloopt en vervangen. Veel is geïnvesteerd in de terugkeer van de oorspronkelijke bewoners en de kwaliteit van stedenbouw en architectuur is hoog. Een breed scala aan architectuurstijlen is in deze wijken te vinden: historiserend (Maat architecten), eigenzinnig (Bert Dirrix) en fris traditionalisme (bOb van Reerth). Het lijkt erop dat het specifieke buurteigene karakter hier deels behouden is gebleven.
Nu is Woensel West aan de beurt. Ook hier is aanvankelijk gedacht aan grootschalige sloop en vernieuwbouw. Echter nieuwe huisvesting is door de steeds hogere woonlasten niet de meest adequate oplossing. Slopen en nieuwbouw is ook te veel een fysieke sanering waarbij geen recht wordt gedaan aan het buurtspecifieke. Sanering door nieuwbouw beperkt de ruimte om tussen de regels van het spel te leven en verburgerlijkt een buurt die veel eigenzinnigheid in zich heeft. Langzaam maar zeker wordt onderkend dat het tegendraadse en onaangepaste ook een kwaliteit is die een stad moet kunnen bieden.
De robuuste inzet van de laatste jaren op meer veiligheid op straat, het terugdringen en concentreren van de prostitutie en op de fysieke kwaliteit van het publieke domein blijkt in Woensel West het gewenste effect te hebben. Waar de woningbouwvereniging Trudo het voortouw nam om bewoners actief te betrekken bij het onderhoud van hun woningen en hen ook de mogelijkheid gaf om tegen gereduceerde tarieven en met een anti-speculatiebeding hun woning te kopen, is ook de gemeente nu een serieuze gesprekspartner waarmee zaken gedaan kunnen worden. De rol van de enkele jaren geleden ingezette stadsdeelkantoren (inmiddels om kortzichtige politieke redenen weer teruggehaald naar het stadskantoor) is daarbij belangrijk gebleken. In de Eindhovense context is een goede samenwerking tussen woningbouwcorporatie en gemeente geen vanzelfsprekende zaak.
De gemeente en de woningbouwcorporatie hebben ruim een jaar geleden Next architects, samen met EFWA, opdracht gegeven om een visie op de wijkontwikkeling te formuleren. Ongehinderd door te veel kennis over het roemruchte verleden van de wijk, zijn ze de buurt ingegaan en hebben een inventarisatie gemaakt van kwaliteiten die het behouden waard zijn, vooral stedenbouwkundig. Buurtbewoners werd gevraagd om een keuze te maken uit verschillende visies voor de deelgebieden: groen, verkeer, parkeren, inrichting, bouwkundige kwaliteit, voorzieningen en imago. Deze visies werden geïllustreerd met een gereedschapskist aan mogelijkheden om verbeteringen aan te brengen.
Algemene conclusie van de onderzoekers is dat de hoofdstructuur van de wijk een goede basis vormt om mee verder te gaan en dat er een breed draagvlak is om acupunctuurgewijs mutaties aan te brengen, verspreidt in de tijd. Hierdoor kan de wijk langzaam van kleur verschieten en kan rekening gehouden worden met nieuwe omstandigheden en visies. In belangrijkheid scoorde het item trots zijn op je buurt' het hoogst.
De ontwikkelde visie, waarin de inbreng van buurt is opgenomen, ligt nu ter inzage. De belangrijkste uitgangspunten zijn: behoud de verscheidenheid van de deelbuurtjes, versterk de verbindende stedenbouwkundige structuren met ieder een eigen karakter, en prononceer de trotse plekken.
Methodisch gezien is er dus geen Masterplan ontwikkeld, maar ook geen Slaveplan dat steeds maar weer kan veranderen. Het is niet meer of minder dan een mogelijkheid direct aan de gang te gaan met medewerking van de bewoners en stap voor stap te evalueren of de ingezette richting nog steeds de beste is. De deelbuurtjes krijgen het karakter van een voortuinstraat, waarbij de traditie om in de zomer het huiselijk leven in de voortuinen samen te vieren wordt versterkt; een SPILstraat – een route door de wijk richting nieuwe Brede School met aandacht voor veiligheid van spelende kinderen; een stadsbuurt met hogere dichtheid en stedelijke functies zoals het prostitutieplein, de overdekte markt en ateliers; een stationsbuurt bij NS-station Beukenlaan die voor buitenstaanders het belangrijkste gezicht van de buurt zal zijn en dus voorzieningen kan gaan accommoderen; en tot slot een tuindorp met nieuwe grotere woningen aan het groen of gestapeld.
Samengevat is de visie het antwoord op de actuele behoeftes, een behoedzame aanpak met waar nodig enkele stevige ingrepen en houdt het rekening met de typische buurtcultuur. Vergeleken met de juist afgeronde herstructureringsoperatie in veel wijken is hier de aandacht verschoven van enerzijds stedenbouw, architectuur en diversificatie van inkomensgroepen naar het uitbuiten van de buurtcultuur, een fijnmazige inzet van middelen en een pragmatische en beeldende onderzoeks- en planningsmethode. De veelzijdigheid van de buurt die door het onderzoek nog eens grondig is geanalyseerd, kan de architectuur een veel kleurrijker gezicht geven dan de mono-esthetische vernieuwde wijken, hoe goed ook gedaan, ooit zullen hebben. Of daarbij ook een heel andere soort architectuur een kans kan krijgen, gebaseerd op andere uitgangspunten zoals bouweconomie, erkende woontypologieën en verantwoorde esthetische architectuur, is nog niet duidelijk. Maar als de Nederlandse woningbouw ergens nieuwe en onvermoede kansen heeft, dan is het wel hier.