Nieuws

Woningbouw (z)onder architectuur?

Het was jammer dat Bjarne Mastenbroek direct na zijn prikkelende bijdrage vertrok vanwege verplichtingen in het buitenland, anders had er 6 april wellicht nog een boeiende discussie kunnen ontstaan op de BouwRAI 2006. Nu eindigde het middagcongres ‘Woningbouw en architectuur’, samengesteld door de redactie van de Architect, toch wat onbevredigend.

Gelegenheidsmoderator en hoofdredacteur Harm Tilman had helaas de ambitie of tijd niet om de verschillende bijdragen op een verlichtende manier met elkaar te verbinden, of het aanwezige publiek te wijzen op waardevolle conclusies. Zelfs de kernvraag van de middag ‘kan architectuur een rol spelen in het (re)activeren van de kwaliteitsdiscussie in de Nederlandse woningbouw?’ werd niet nadrukkelijk bevestigd of ontkend. Wellicht dat Tilman zijn kruit droog hield voor een vlammend betoog in zijn eigen tijdschrift of (vernieuwde) website?

Laten we het hopen. De kwestie is immers actueel en van belang voor de huidige en toekomstige status en kwaliteit van Nederlandse (woningbouw)architectuur. Dát hebben ze bij de Architect wel goed aangevoeld door het congres te organiseren. De uitkomst van bepaalde, nu ingezette, ontwikkelingen zou namelijk wel eens verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor de invulling van het ‘ambacht’ van architect. De discussie vindt immers niet plaats onder een gelukkig gesternte; met een terugtredende overheid, selectieve bezuinigingen in de bouw, verschuivingen in bouwbudgetten ten kostte van architecten en een groeiende vraag naar no-nonsense (catalogus)woningen. Ontwikkelingen die mogelijk grotere implicaties hebben dan de vraag of architecten er een rol in kunnen spelen. Velen zullen zich in elk geval terdege moeten afvragen of ze hun ietwat traditionele en aangeleerde ‘modus operandi’ kunnen handhaven. Of dat zij hun praktijk verder zullen moeten ontwikkelen of beter kunnen verkopen. Met staren naar andere landen, waar de situatie voor architecten op dit moment beter is, komt men er in elk geval niet.

Aandacht

Dat deed Bjarne Mastenbroek (Search) aanvankelijk wel door de situatie in Nederland en Duitsland met elkaar te vergelijken. Daar wordt, volgens hem, sneller en met een lagere grondprijs en bouwkosten gebouwd. En belangrijker, de rol van een architect in het bouwproces is er groter dan in Nederland. Hoe lang geleden is het ook alweer dat wij onbetwist als ‘architectonisch gidsland’ bekend stonden? De kern van Mastenbroeks bijdrage richtte zich echter op het verval van de architectonische vrijheden en mogelijkheden en vooral op de vraag of wij ons het wel kunnen permitteren met de ruimtelijke ordening om te gaan zoals we dat nu doen. Of eigenlijk, niet doen. Het ‘democratiseringsproces’ in de woningbouw heeft tot gevolg dat steeds meer mensen willen en kunnen kiezen voor een bepaald type woning. Dat is natuurlijk erg prettig en hoeft ook geen problemen op te leveren. Behalve als het gros kiest voor een grondgebonden woning, al of niet op een vrije kavel, én als men ervoor kiest om geen architect in te schakelen. Dat levert in de praktijk een niet al te zichtbaar geordend en bovendien ruimteverslindend eindresultaat op. Gooi daar nog een ronde bouwkundige bezuinigingen overheen en Mastenbroek dreigt de handdoek in de Nederlandse ring te gooien. Nu wordt de soep niet overal zo heet gegeten als hij hem opdient. Maar feit is wel dat er door het ten dele loslaten of opdelen van de regie, zoals vaak gebeurt bij ‘democratische wijken’, veel beslag wordt gelegd op de ruimte in Nederland. Mastenbroek pleitte vervolgens voor een bekend canon van meer aandacht en zorgvuldigheid, meer regie, meer ordening, hogere concentraties van bebouwing, meer aantrekkelijke en goedkopere appartementenbouw, gestuurde keuzes voor de consument en dat alles, natuurlijk, onder de bezielende regie van een architect. Mits die daar voldoende voor betaald wordt.

Afdalen

Liesbeth van der Pol (Zeinstra van der Pol) reageerde daar in haar bijdrage indirect op met een wat ander pleidooi voor de herwaardering van de eigen positie. Niet door de schuld bij de anderen te leggen, als wel door van zichzelf te eisen de eigen rol te (her)definiëren. Net als Mastenbroek is zij overtuigd van de meerwaarde van de architect in het bouwproces. Dat ontkennen zou immers persoonlijke broodroof betekenen. Van der Pol stelde zich deze middag echter veel dienstbaarder op ten aanzien van de particuliere opdrachtgever – de ‘bron van (bijna) alle ellende’ voor Mastenbroek. Waar hij de keuzevrijheid van de consument wil beteugelen of regisseren, wil Van der Pol juist beter kunnen luisteren en interpreteren. Deze intentie vatte Van der Pol samen in een enigszins curieuze ‘peptalk’ vergezeld van referentiebeelden die zichtbaar (met logo) afkomstig waren van een commerciële beeldbank. Je vraagt je af welke zoekterm ze gebruikt heeft: domestic, good living en positive energy? Want Van der Pol wil zich profileren als vakmens in de wooncultuur. De architect weet immers hoe de consument schoonheid kan beleven in zijn woning, daar heeft hij/zij voor doorgeleerd. Om die kennis en wensen nader tot elkaar te brengen dient de architect af te dalen om weer in contact te komen met de opdrachtgever. Van der Pol bracht het in de praktijk met een project in Empel. Na zich verdiept te hebben in de woonwensen, ontwierp ze een huis met neo-Palladiaanse plattegrond, ‘kus-veranda’s’ en veel Bouvrie-wit. Hoewel aanstekelijk, blijft de vraag of zij met haar poging erg veel verschilt van die van Mastenbroek. Afgezien van de schaalgrootte pareert Van der Pol net als Mastenbroek de ‘crisis’ door zichzelf en haar kwaliteiten nog luider te verkopen. De vraag is of die tactiek nog gehoor vindt bij opdrachtgevers die inmiddels bekend zijn met deze retoriek.

Acceptatie

Wat dat betreft pakte Oliver Thill (Atelier Kempe Thill) het slimmer aan. Hij begon met de stelling dat de huidige versobering van de Nederlandse (woningbouw)architectuur simpelweg past in een historische golfbeweging (these/antithese). Bloeiperiodes worden onherroepelijk gevolgd door een dip in de kwaliteit. Als architect kun je bitter weinig tegen die wetmatigheid ondernemen. Vanuit die ‘laissez passer’-houding richtte Thill geen beschuldigende vingers maar predikte pragmatisme. Kempe Thill gebruikt de, weliswaar minder prettige, realiteit van afgekalfde budgetten als uitgangspunt. Dus zoekt het bureau vanuit een positieve basishouding bij elk project de uiterste marges en mogelijkheden op. Het creatief zoeken naar oplossingen levert overigens een prettig, robuust en helder type woning op waarbij de brille vooral schuilt in de details. Ondanks deze constructieve bijdrage kon ook Thill het niet laten zijn teleurstelling te tonen over de huidige bouwcondities in het land dat tot voor kort de ‘meest ononderbroken modernistische traditie’ kende.

Voor de bezoekers aan het congres passeerden zo een aantal architecten de revue die ieder op hun eigen manier een reactie op de positie van de architect in de huidige woningbouw presenteerden. Maar vooral ook zichzelf, al of niet opzichtig, probeerden te verkopen. De vraag ‘Kan architectuur een rol spelen in het (re)activeren van de kwaliteitsdiscussie binnen de Nederlandse woningbouw?’ werd door alle drie met ‘ja’ beantwoord. Probleem is alleen dat de architecten even niet (meer) aan zet zijn om dat te bepalen.