Recensie

De architectuur van het geluk

Dat een boek over architectuur bij de stationsboekhandels op de bestsellerstafel ligt is een prestatie. Zeker als dit geen ‘salontafelboek’ is, met verleidelijke plaatjes en weinig tekst. Het is dan ook Alain de Botton nieuwste boek ‘De architectuur van het geluk’.

Alain De Botton is een gevierd schrijver, ‘number one international bestseller’. Zijn boeken, over allerlei alledaagse onderwerpen, worden over de hele wereld verkocht en vertaald. Zelf noemt hij zijn werk een ‘filosofie van het dagelijkse leven’. De opzet  is eenvoudig. De Botton verwondert zich over een bepaald fenomeen – liefde bijvoorbeeld, of reizen – en neemt de lezer stap voor stap mee in zijn zoektocht naar de ontsluiering van deze fenomenen.; complexe filosofische inzichten  weet hij toegankelijk te maken voor een breed publiek.

En nu is er dan De architectuur van het geluk. De Botton verwondert zich over ruimte, Over het feit dat een mooie ruimte een geluksgevoel weet op te roepen. Maar ook over de beperkte invloed van deze mooie ruimte  op ons geluk. Een mooie ruimte  kan ons humeur, laat staan onze daden, niet veranderen. Dezelfde ruimte die op het ene moment ons een geluksgevoel biedt, biedt net zo goed plaats aan een echtelijke ruzie en sombere gedachten. En een prachtig paleis zorgt er niet voor dat een dictator tot andere gedachten komt. Toch is De Botton overtuigd dat  een mooie ruimte bijdraagt aan ons geluk en zijn zoektocht in dit boek is dan ook: wat is een mooie ruimte?

Heeft de Botton een bevredigend antwoord geformuleerd op de vraag naar wat een mooie ruimte is? Ik betwijfel het, al is zijn vergelijking met de deugdethiek Het zou een verrijking van het vak zijn als op de architectenbureaus ontwerpen vanuit deze insteek doordacht wordt. Misschien dat architecten inderdaad te snel meegenomen worden in de eigen voorkeuren en dat de gedachte aan het geluk van de bewoners en andere betrokkenen dat kan relativeren. Gaat het in de architectuur om de humaniteit? En zo ja, hoe realiseer je dat? Zo nee, waar gaat het dan over? Het boek verdient dan, naast De Bottons eigen brede publiek, ook de aandacht van architecten. Maar de nadruk op geluk, deugdzaamheid en waarden is ook te  beperkt. Hoe houdbaar is het streven naar ‘geluk’ in de architectuur? Hoe veranderlijk is ons beeld van geluk? In ieder geval veel anders dan vijftig jaar geleden, laat staan nog langer geleden! Kan geluk daarmee een richting duiden voor de ontwerper? Hebben architecten hier inderdaad een opvoedkundige taak? Gaat architectuur eigenlijk niet over veel meer dan slechts ‘de belofte van geluk’? In de gedachtegang van De Botton lijkt, om een voorbeeld te noemen, een stroming als het deconstructivisme onbestaanbaar. Je kan immers moeilijk zeggen dat daarin het ideaalbeeld van een goed leven wordt verbeeld, eerder komt hierin de vervreemding van dit ideaalbeeld tot uitdrukking. De Botton gaat hier niet op in  terwijl gedacht vanuit de deugdethiek er toch wel iets over te zeggen is . Tussen de regels door – in de afbeeldingen en besprekingen – wordt overigens wel duidelijk wat De Botton zelf goede architectuur vindt: Zwitserse fijnzinnigheid en hedendaagse interpretaties van traditionele vormen.

De deugdethiek richt zich op wat voor persoon men zou willen zijn en het beschrijven van de karakteristieken van zo een persoon. Het uiteindelijke doel is een goed en gelukkig leven. Om dit te bereiken dient men te leven volgens bepaalde deugden.

Overgebracht naar de esthetiek zou het werk van de architect neerkomen op het vormgeven van bepaalde deugden in gebouwen. Zelf noemt en bespreekt De Botton een vijftal deugden: orde, harmonie, elegantie, samenhang en tenslotte een deugd voor de ontwerper: zelfkennis. Want slechte architectuur komt tot stand doordat architecten zichzelf niet goed kennen. “Ontwerpen betekent” stelt De Botton, “afleren wat we denken te weten, geduldig de mechanismen achter onze reflexen ontleden en ons doordringen van het mysterie en de verbluffende complexiteit van onze dagelijkse handelingen.”

Over de keuze van deze deugden kan gediscussieerd worden, dat stelt ook De Botton. Nogmaals teruggrijpend op Stendhal schrijft hij dat er “evenveel soorten schoonheid als er ideeën van geluk bestaan”. Het is niet meer dan logisch dat verschillende mensen zich ook aangetrokken voelen tot verschillende vormen van architectuur. Voel je je aangetrokken tot knusheid, eenvoud, rijkdom, spanning of rust? Toch leert De Botton uit de deugdethiek (gecombineerd met psychologisch inzicht in de ‘smaak’) dat de overtuiging dat alle stijlen even verdedigbaar zijn, onwaarschijnlijk is, evenals de tegenpool overigens, dat er slechts één aanvaardbare visuele stijl zou zijn. En, niet onbelangrijk, hij is van mening dat gevoel voor schoonheid ontwikkeld kan worden. Architecten hebben in het betoog van De Botton dan ook een min of meer opvoedkundige taak. Zij hoeven niet aan te sluiten bij de verlangens van ieder individu – noch van ‘het volk’ (als je het even elitair stelt). De deugdethiek gaat juist uit van een leerproces: de geschiedenis leert dat een deugdzaam leven leiden niet eenvoudig is. De deugdethiek is namelijk wars van directe behoeftebevrediging. Als voorbeeld voert De Botton de Japanse voorkeur voor het onvolkomen op. Hij citeert de Japanse schrijver Junichiro Tanizaki: “We voelen ons niet gauw op ons gemak bij dingen die glimmen en glanzen. De westerling gebruikt tafelgerei van zilver en staal en nikkel, dat hij oppoetst tot het prachtig glimt, maar wij hebben daar iets tegen. Hoewel ook wij soms zilver gebruiken voor theeketels, karaffen of sakekommen, potsen we die liever niet. Integendeel, we beginnen ze pas te waarderen wanneer ze dof zijn geworden, wanneer er een donker, grauw patina op is verschenen.” Al in de middeleeuwen lieten Japanse dichters en zenpriesters hun landgenoten kennis maken met de schoonheid van het alledaagse, van eenvoudige, onbewerkte en vergankelijke dingen. De les die we uit Japan kunnen leren is dat we een schoonheid kunnen leren waarderen waar we aanvankelijk niet mee vertrouwd waren.. De Botton gebruikt bovenstaand voorbeeld tegen de argumenten van veel projectontwikkelaars. Die stellen maar al te snel dat de protserige villa’s die zij verkopen blijkbaar het enige is waar mensen van houden of kunnen houden, ze verkopen immers als zoete broodjes?

De Botton is er zich van bewust dat deze vraag not-done is. Wie modern is, zegt hij, zal de vraag naar schoonheid een lastige, zelfs onbeantwoordbare vraag vinden. Hoe zouden wij kunnen bepalen wat mooi is, laat staan wat iemand anders mooi moet vinden? Hij behandelt de achtergrond van deze gedachte, via de Renaissance, de Romantiek naar het modernisme waarin de vraag naar schoonheid is vervangen door de gedachte dat de vorm niet bepaald moet worden door vormwil, maar door het gebruik. Voor architecten natuurlijk gesneden geschiedeniskoek, voor het grote publiek is het wellicht een aardig inzicht in het hedendaagse architectuurdebat.

Het is duidelijk dat De Botton deze gedachte niet het laatste woord geeft. Als een mooie ruimte beter voor ons humeur is dan een lelijke, dan zijn we alleen moreel al verplicht hierover met elkaar te spreken. Hij denkt dan ook een oplossing te hebben gevonden om de onmogelijkheid van dit gesprek te overstijgen. Schoonheid heeft namelijk alles met waarden te maken, stelt hij.  De negentiende eeuwse Franse schrijver Stendhal citerend: “Schoonheid is de belofte van geluk”. Het idee van wat mooi is, is verstrengeld met het idee van wat een goed leven is. “De gebouwen die wij bewonderen hebben met elkaar gemeen dat ze op allerlei manieren waarden verheerlijken die wij hoogachten – dat ze met andere woorden via hun materialen, vormen en kleuren verwijzen naar zulke van oudsher positieve eigenschappen als vriendelijkheid, goedheid, fijnzinnigheid, kracht en intelligentie.” Als we daarom willen discussiëren over esthetiek, dan moeten we dat op een zelfde manier doen als over ethiek een goede ingang daarvoor is de deugdethiek, aldus De Botton.