Opinie

Opmaat naar een nieuwe Architectuurnota

Op de 200-ste verjaardag van de Rijksbouwmeester heeft het College van Rijksadviseurs de staatsecretaris van Cultuur een advies aangeboden dat de basis moet vormen voor een nieuwe Architectuurnota. Een lekker discussiestuk.

Het College van Rijksadviseurs, zoals het onder vakgenoten betaamt keurig in het zwart.

Door een samenloop van, op zijn zachtst gezegd, ongelukkige politieke omstandigheden kwam in 2004 een einde aan de reeks architectuurnota’s die vanaf 1991 (Ruimte voor Architectuur) met een min of meer vierjaarlijkse frequentie zijn verschenen. Het thans operatieve Actieprogramma Ruimte en Cultuur mocht uitdrukkelijk geen Architectuurnota heten en is ingevoegd in de Nota Ruimte (die ook al geen Nota Ruimtelijke Ordening mocht heten). En passant zorgde de staatssecretaris voor Cultuur voor aanmerkelijke collateral damage bij haar opschoonactie van het cultuurbeleid door een prima functionerend netwerk van architectuurinstellingen uit elkaar te vegen. Mede naar aanleiding van deze ontwikkelingen stuurde de Raad voor Cultuur een brief aan de staatssecretaris met de dringende aanbeveling om na te gaan denken over het architectuurbeleid na 2008, het moment waarop de beleidsperiode van het Actieprogramma afloopt. Op basis daarvan vroegen VROM en OCW vervolgens in november vorig jaar aan het college van Rijksadviseurs (de Rijksbouwmeester plus adviseurs Landschap, Infrastructuur en Cultureel Erfgoed) om ”met het oog op de ontwikkeling van een visie op het Nederlandse architectuurbeleid op de middellange termijn, aanbevelingen te formuleren voor het architectuurbeleid na 2008.” Men legde het college vier vragen voor die ingaan op de thema’s globalisering en internationalisering, de verschuiving van productie- naar consumptielandschap, goed opdrachtgeverschap en de inzet van cultuurhistorie bij ruimtelijke opgaven. Het advies dat het College op 19 juni aan de staatssecretaris aanbood is echter meer dan een antwoord op die vier vragen; het is niets meer en minder dan een sterke aanbeveling om terug te keren naar de basis; een opmaat voor een nieuwe Architectuurnota.

Het antwoord getiteld A2008+, advies over het architectuurbeleid na 2008, bestaat uit twee delen; het feitelijke advies, dat grotendeels bestaat uit negen aanbevelingen, en een tweede deel met achtergronden van deze aanbevelingen. Het advies leest – voor een ambtelijk stuk – bij vlagen als een trein. Het is duidelijk dat de Rijksadviseurs er zin in hadden en de controverse niet hebben geschuwd. In de inleiding stellen zij bijvoorbeeld dat planologie onderdeel is van onze cultuur en dat het dus zaak is om het beleid ten aanzien van architectuur en planologie in te bedden in een veel bredere cultuurpolitieke visie: ‘Na een lange periode van cultuurpessimisme waarin we haast ontkend hebben dat de ruimtelijke inrichting een specifiek onderdeel is van onze cultuur, biedt dit [een cultuurpolitieke invalshoek] de mogelijkheid om ons allen, van markt tot overheid, het spreekwoordelijke plezier in de maakbaarheid van onze topografie te doen hervinden.’ Een sterke aftrap (tevens de eerste aanbeveling) die ook gelezen kan worden als een impliciete kritiek op de vorige nota’s die, hoewel vaak prima nota’s, het beleid zelden inschreven in een visie op cultuur(politiek) in het algemeen. Of zoiets gaat lukken is een tweede, er moet immers wel zoiets als een algemene cultuurpolitieke visie worden geformuleerd, maar er spreekt tenminste ambitie uit die het pragmatisme van het Actieprogramma verre overstijgt.

De negen aanbevelingen:

1. Kies een uitgesproken cultuurpolitieke invalshoek en preciseer en positioneer het architectuurbeleid daarmee op heldere wijze ten opzichte van andere beleidsvelden.

2. Profiteer van de bestaande basis: zet in op een aanscherping en doorontwikkeling van het architectuurbeleid en kom met een volwaardige en zelfstandige architectuurnota.

3. Voorbij de voorbeeldprojecten: geef inspirerend vorm aan het eigen opdrachtgeverschap.

4. Draag op alle schaalniveaus, van gebouw tot landschap en infrastructuur, zorg voor een goede systematiek van kwaliteitsborging.

5. Plaats vakinhoud voorop: stimuleer de inhoudelijke expertise binnen de overheid.

6. Dicht het gat tussen theorie, onderzoek en praktijk en stimuleer het ontwerpend onderzoek.

7. Zet in op onderwijs en educatie: ontwikkel interessante en uitdagende cross-overs tussen beroepspraktijk, opleiding, publiek en instellingen.

8. Draag zorg voor een integrale en betekenisvolle aanpak van opgaven op het vlak van stad, water, landschap en infrastructuur.

9. Schep duidelijkheid over de rol, visie en positie van het rijk ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland en andere spelers in het veld.

Op verschillende plaatsen geven de Rijksadviseurs aan te willen aansluiten op de traditie van voorgaande architectuurnota’s, met name op de tweede, die in 1996 onder de titel Architectuur van de Ruimte de aandacht verlegde van architectuur en stedenbouw naar de hogere schaalgebieden. De latere nota’s bewogen zich te veel op projectniveau en lieten de bredere visie achterwege. Ook benadrukt men het belang van het netwerk aan instellingen dat zowel landelijk als lokaal opererend de basis van de huidige architectuurdiscussie vormt. Dat is overigens – ere wie ere toekomt – toch grotendeels het gevolg van beleid uit de eerste nota. Als onderdeel van de tweede aanbeveling stelt het college voor om het netwerk van landelijke en lokale architectuurinstellingen en overige partijen te evalueren (een 10.000 kilometer beurt) en op basis daarvan te versterken. Goed plan, de recente opschoonactie was inderdaad iets te onbezonnen, even gas terug en kijken wat er over is, is zinvol.

Naast de gebruikelijke oproep het eigen opdrachtgeverschap serieus te nemen en (eindelijk) een stevig advies om ook het onderwijs bij het beleid te betrekken, is er mijns inziens nog een sterk nieuw punt onder de aanbevelingen. Min of meer tussen de bedrijven door pleit het college ‘voor het meer specifiek toespitsen van het beleid op de ontwerpterreinen van de verschillende disciplines: de architectuur, de stedenbouw, de landschapsarchitectuur en het infrastructuurontwerp. Er moet een duidelijker onderscheid gemaakt worden om recht te doen aan de grote verschillen die niet met generiek en ‘schaalloos’ architectuurbeleid bediend kunnen worden.’ Een dergelijke herbezinning op de autonomie van de verschillende ontwerpende disciplines is inderdaad meer dan zinvol.

Valt er dan helemaal niets aan te merken op dit advies? Natuurlijk wel. Als één van de meest mislukte van de toch al niet bevredigende Grote Projecten zou de openbare ruimte – toch iets wat vooral de overheid aangaat en wat nooit en te nimmer aan de markt kan worden overgelaten – permanent op de agenda van elke architectuurnota moeten staan. Misschien wreekt zich hier het feit dat het college van Rijksadviseurs bestaat uit vakmannen (geen vrouwen inderdaad). Zou het college niet moeten worden uitgebreid met een Rijksadviseur Openbare Ruimte afkomstig uit de hoek van de sociale wetenschappen?

En als ik dan toch bezig ben: het is een urgente noodzaak om het ruimtelijk beleid opnieuw te voorzien van een duurzaamheidhoofdstuk. Te vaak wordt gedacht dat de problematiek van eindige grondstoffen, watervoorraden en fossiele brandstoffen en de kwaliteit van lucht en water geen zaak van architectuur is, en als het dat dan al is, dat het probleem opgelost is met wat regelgeving. Die problematiek zou juist moeten worden aangepakt als uitdagend punt van een nieuwe maatschappelijke agenda voor de architectuur. Juist de overheid heeft hierin als opdrachtgever in de jaren 90 een belangrijke voorbeeldrol gespeeld, die traditie moet niet worden vergeten, maar opnieuw opgepakt en versterkt.

‘Rijk, spreek je uit!’ Met die oproep eindigt het hoofdstuk met aanbevelingen. Prima, maar laten we het niet alleen aan het rijk overlaten. Op de valreep heeft de inmiddels vertrokken staatssecretaris Medy van der Laan tijdens de opening van de dag van de architectuur positief gereageerd op de oproep om aan een nieuwe architectuurnota te gaan werken. Aangezien het hier gaat om een aanzet van een nota die pas in 2008 operatief hoeft te zijn en we het komende halfjaar bovendien in een politieke luwte verkeren, is er nog tijd genoeg om deze nota een brede basis te geven. Het college lijkt daar ook expliciet op uit te zijn.

Daarom van onze kant de oproep:

Architecten, stedenbouwers, landschapsarchitecten, architectuurinstellingen, lokale overheden, architectuurtheoretici en -critici, spreek je uit!