Feature

Lekker shoppen?

Stadsbestuurders, projectontwikkelaars en detaillisten richten zich bij de revitalisering van hun stad voornamelijk op de consumeerdrift van bewoners en bezoekers. Daarbij bedienen ze zich vaak van dezelfde middelen en ideeën, zo veranderen door het hele land stadscentra in gelijkvormige winkelgebieden. Jos Gadet bespreekt het proefschrift Cities, Consumption and Competition van Bas Spiering.

In allerlei glossy’s verschijnen rapportages over de nieuwste hypes en trends in het consumership van westerlingen en Nederlanders. Niet dat over het consumentengedrag van stadsbezoekers nu echt zoveel bekend is, er over gebabbeld wordt naar hartelust. Het begrip conspicious consumption (zoiets als opzichtig consumeren) deed in de jaren negentig al opgang, Nederlandse steden worden sinds die tijd drukker en drukker. Ook jongeren vinden de weg naar de stedelijke consumptiegebieden, ook al moeten ze daar flinke afstanden voor overbruggen. Zo kwam ik mijn 17 jaar oude nichtje uit het Zuidlimburgse Urmond in de Amsterdamse Jordaan tegen. ‘Wat doe jij hier?’ ‘Ja hallo, shoppen natuurlijk!’

Bas Spierings laat in zijn proefschrift Cities, Consumption and Competition. The image of consumerism and the making of city centres, deze ontwikkelingen aan de vraagkant goeddeels voor wat ze zijn, en stelt zich de vraag hoe de aanbodkant reageert op groeiende consumentenstromen en stijgende bestedingskracht. Lokale overheden, projectontwikkelaars en detaillisten zien hierin legitimatie, en welbeschouwd financiering, voor het revitaliseren van stadscentra.

Aan de hand van de ontwikkeling van Mariënburg in Nijmegen en het Van Heekplein in Enschede schetst hij een in zijn ogen representatief beeld van Nederlandse strategieën en planning van binnenstedelijke revitalisering. Dat representatieve is mij wat prematuur (absolute en relatieve ligging ten opzichte van andere aantrekkelijke centra zullen toch wel een rol spelen?), maar Spierings maakt inzichtelijk dat de drie actoren aan de aanbodkant rücksichtslos hun kaarten op winkelmilieus zetten. Dit betekent niet alleen dat ze zich niet (willen) realiseren dat ook andere steden in dezelfde consumentenvijver vissen, het betekent bovendien dat andere vormen van stedelijke herstructurering (bijvoorbeeld ruimte voor creatieve bedrijvigheid, woonmilieus voor stadsliefhebbers) gefrustreerd worden. Zijn conclusie is schokkend: ‘Commercialisation of the urban core to attract mobile and fun-seeking consumers by means of large-scale redevelopment projects is the one and only really considered solution. Obviously, this limits any critical discussion of current urban development strategies as well as the scope of urban governance in finding practical solutions for urban problems’ (p. 203). Het enkel en alleen vermarkten van je stadshart ter wille van het geld, héél plat en verontrustend wat mij betreft.

In een andere mooie passage in het proefschrift beschrijft Spierings de redevelopment paradox. Overheid, ontwikkelaars en ondernemers snappen ook wel dat ze zich van andere stedelijke centra moeten onderscheiden en proberen het plaatseigen en authentieke een rol te laten spelen in de ontwikkeling van stadscentra. Echter, zij gebruiken daarbij dezelfde middelen, die ze bovendien hebben afgekeken van veelal dezelfde referentiebeelden. De studie openbaart dat ‘…the competition between city centres for mobile consumer capital results in using similar “tools” in an attempt to create differences’ (p.199).  Kennelijk niet alleen plat in product, maar ook in proces.

Bas Spierings heeft een gedegen studie verricht naar wie binnenstadscentra revitaliseren, waarom ze dat doen en hoe het uiteindelijk wordt uitgevoerd. Kennis die bij sommige planners wellicht impliciet aanwezig is, maar die nu helder geëxpliciteerd wordt. Spierings schetst ook, zij het met een voorzichtigheid die de goede wetenschapper betaamt, de mogelijke gevolgen van ongebreidelde revitalisering van binnensteden om de groeiende bestedingen van stadsbezoekers te vangen. De huidige monofunctionele herstructurering van veel binnenstadscentra zijn in mijn ogen voorboden van nieuwe planologische en stedenbouwkundige blunders. Spierings proefschrift is in die zin een goed geordende ‘evaluatie’ van het handelen van makers van de stad, en daarom alleen al belangrijk. Een boek dat gelezen moet worden door iedereen die begaan is met de toekomst van Nederlandse steden in een tijd van ongebreideld consumentisme.