Recensie

Tien keer Architectuur in Nederland

Tien jaar ArchiNed betekent ook tien jaarboeken. Bovendien is de geestelijke vader van ArchiNed, Piet Vollaard, in deze periode vijf jaar redacteur van het jaarboek geweest. Die dubbelfunctie zullen we maar beschouwen als vruchtbare kruisbestuiving.
Vincent van Rossem evalueert tien jaargangen Jaarboek van de Nederlandse Architectuur.

Na een lange periode onder de streng politiek correcte leiding van Ruud Brouwers, waarbij Hans van Dijk de architectuurkritiek verzorgde, kreeg Hans Ibelings in 1997 de kans om een nieuwe koers uit te zetten voor het Jaarboek. De blik werd wijder, met aandacht voor het leed op bedrijventerreinen en de worsteling van architecten met de groeiende invloed van de woonconsument in de Vinex-wijken. Onbespreekbare taboes werden doorbroken, Rob Krier kwam ten tonele. Na drie edities trad in 2000 een geheel nieuwe redactie aan: Anne Hoogewoning, Roemer van Toorn, Piet Vollaard en Arthur Wortmann – het hoofdredacteurschap werd afgeschaft. Zij maakte vijf jaarboeken, tot en met 2004<05. Verversing vond plaats en afgelopen voorjaar verscheen het jaarboek onder redactie van Daan Bakker, Allard Jolles, Michelle Provoost en Cor Wagenaar.

Het is nooit prettig voor een criticus om mild gestemd te worden, afkeer, woede en rancune resulteren immers in beter proza. Maar er is geen ontkomen aan: de tien jaarboeken bewijzen voor alles dat de architectuur in Nederland een bloeiende kunstvorm is. Een rijk land dat kwistig geld uitgeeft aan bouwkunst. Moeten we dan tobben over de ‘dominantie van het beeld’, ‘uitbundige materiaaltoepassingen’ en ‘pervers’ genoegen in de pas de deux van Le Corbusier en lekker eten, zoals de scheidende redactie toch weer doet? Hans van Dijk had al in 1990 een scherpe analyse gemaakt van die karakteristiek Nederlandse vorm van postmodernisme: het ‘onderwijzersmodernisme’. Hans Ibelings heeft dat later voor wethouders nader verklaard met de term ‘Modernisme zonder dogma’. Na het ‘onderwijzersmodernisme’ maakte het expressionisme een glorieuze comeback, gebouwen werden plastischer en binnenruimten kregen dramatische trekjes. De omslagfoto van 95-96 spreekt boekdelen: het theater van Hertzberger in Breda dat meer aan Otto Bartning doet denken dan aan de studentenflat in de Weesperstraat.

Er zijn drie bureaus in Nederland die met de regelmaat van een pulsar zeer goed werk produceren. Veel architecten hebben soms een briljant moment, maar deze bureaus werken aan een coherent oeuvre. Wiel Arets is bijna elk jaar vertegenwoordigd in het jaarboek, met een echte Arets, namelijk een bouwwerk dat aan een klooster doet denken, verstild als La Tourette, altijd mooi verlicht. Met de bibliotheek in Utrecht, 2004>05, bewijst Arets zijn meesterschap andermaal. Neutelings Riedijk heeft een feilloze hand voor sculptuur, elk gebouw van dit bureau, soms meerdere in een Jaarboek, is weer trefzeker getransformeerd tot een icoon. Claus en Kaan slagen erin om door de jaren heen een scherpte te benaderen die zelfs veel echte modernisten nooit bereikt hebben. Museum Kamp Vught en het raadhuis in Tynerloo waren recente hoogtepunten.

vormgeving covers: Joseph Plateau grafisch ontwerpers

Ook andere bureaus maken goed werk, maar niet met die regelmaat, laat staan zo consistent. De Architekten Cie. is goed maar fascineert niet, het lukt Mecanoo en EEA maar niet om los van elkaar het oorspronkelijke niveau te benaderen, zoals de school in editie 95-96 nog liet zien, MVRDV is erg creatief maar begrijpt niet wat bouwkunst is, Meyer en Van Schooten blijven een twijfelgeval, Hertzberger is wisselvalliger dan het Nederlandse klimaat. Misschien wordt het ook tijd om vast te stellen dat UN Studio nog nooit een goed gebouw heeft gemaakt. Anderzijds krijgt Soeters Van Eldonk Ponec niet echt de egards waar het recht op heeft. Zowel in Nijmegen als in Den Bosch heeft dit bureau werk tot stand gebracht dat stedenbouwkundig en architectonisch van evident belang is en bovendien door het grote publiek gewaardeerd wordt. Het kasteel van Soeters in Haverleij, zie 2005/06, is functioneel een perfect woongebouw, de architectuur wordt historiserend genoemd, maar avontuurlijk zou een betere term zijn.

Tot slot zijn er ook de incidenten, en zo wordt het beeld van de Nederlandse architectuur compleet. Hoeveel zwaluwen zijn er nodig om zomer te maken? In 98-99 stond een mooi huis van Gunnar Daan, het jaar daarop, 99-00, presenteerde Drost + Van Veen een gebouw met een rieten kap, lang vergeten maar wonderschoon. Wat betreft woonhuizen, van oudsher een belangrijk architectonisch thema, was 2004>05 een bijzonder vruchtbaar jaar, met ontwerpen van Benthem Crouwel, Hans Ruijssenaars, en Bert Dirrix. We zien ook steeds meer oude gebouwen aan een nieuw leven beginnen, en dat zal in de toekomst nog wel vaker gebeuren. Van Schagen Architecten bewijst in 2005/06 dat de portieketageflat meer aandacht en liefde verdient.

Het lijkt alsof ons land zoetjesaan en ondanks heftig tegenstribbelende welstandscommissies heeft weten te ontsnappen aan de dictatuur van het Modernisme. Zelfs het ‘onderwijzersmodernisme’ blijkt nu een voorbijgaand stadium te zijn geweest, op weg naar architectonische vrijheid. Er is een situatie ontstaan die vergelijkbaar is met Engeland in het laatste kwart van de negentiende eeuw, toen de ‘free style’ domineerde. ‘The hybridity of Post-modernism’, aldus J. Mordaunt Crook, ‘is merely an index of the heterogeneity of modern communities. Total styles are the product of simple societies or totalitarian regimes. Eclecticism – not necessarily historical in form – is the vernacular of the sophisticates, the language of freedom’.