Feature

Windturbines in Nederland: Het monster laat zich aaien..

Een verslag van Koos Iestra over het symposium ‘Windenergie in het Nederlandse’ in de week dat minister Wijn van Economische Zaken bekendmaakt de subsidie op groene stroom per direct stop te zetten.

Windturbines roepen tegenstrijdige reacties op. Nu de turbines voor energiebedrijven economisch interessant beginnen te worden, moet er discussie gevoerd worden over manier waarop, en in welke vorm, ze deel van onze cultuur kunnen gaan uitmaken. Woensdag 21 juni werd een discussie gevoerd over de ruimtelijke en maatschappelijke impact van grote windturbines (masthoogte > 105m). Dirk Sijmons (Rijksadviseur voor het landschap) was door Senter Novem gevraagd een visie te geven op het toekomstige beeld van windmolens in het Nederlandse landschap. Op zijn beurt benaderde Sijmons beeldend kunstenaar Hans van Houwelingen, Paul van Beek landschapsarchitecten, Ton Matton, MVRDV en NL Architects met deze vraag. Dezen presenteerden tijdens de middag hun plannen waar Mirjam de Rijk (namens de milieubewegingen), Martijntje Smits (cultuurfilosoof) en Lon Schöne (landschapsarchitect) op reageerden.

Een drie meter hoog wit schaalmodel van een windturbine naast het podium hield de aanwezigen, voortdurend de ernst van de opgave voor. Het was weliswaar minder bedreigend dan de grotere broers die al regelmatig opduiken in het landschap of in gedemonteerde vorm plotseling levensgroot over de weg worden vervoerd, maar het zorgde wel voor dezelfde kenmerkende reactie: ik wil er liever niet naast zitten.

Waarom roepen windturbines zo een grote weerstand op? Een ogenschijnlijk eenvoudige vraag. Wanneer er een helder antwoord op gegeven kan worden, wordt het gemakkelijker om te bedenken wat onze houding moet zijn bij het onderzoek naar de inpassing van de turbines in onze omgeving. In al de presentatie spraken de ontwerpers zich duidelijk uit; allen hadden een positieve opstelling ten aanzien van het grootschalig toepassen van windenergie. Ook later tijdens het debat sprak niemand zijn twijfel uit bij deze vooronderstelling.

NL architects trapte af met de variaties op het thema verschijningsvorm: hoog, laag, in een raster, uit een raster, in een scherm, in een tros… om uiteindelijk te komen tot een onmiskenbaar aan de natuur ontleend bloemenkleed van turbines dat ons zal overdekken. Klaarblijkelijk is het de te pragmatische gerichtheid die ons verhindert de schoonheid te zien en te plukken.

Hans van Houwelingen gaf een interessante analyse, door onze aversie tegen windturbines te verbinden met een veel groter maatschappelijk spanningsveld, namelijk dat van het Europese normalisatiedenken versus het daarmee onverenigbare landschap van culturen, tijdsbeelden en maatschappijvisies. De windturbines symboliseren in hun steriele eenvormigheid de vaak al te rationele en technocratische benadering van opgaven waaraan vooral de Europese politiek zich schuldig maakt. Deze te simpele visie laat geen ruimte aan de variaties die nodig zijn om het gebruik van windenergie juist op grote schaal acceptabel te laten worden, aldus Van Houwelingen.

Als voorbeeld gaf hij de ungleichzeitigkeit tussen de stad en het platteland. De windturbine behoort tot de stad. De stad is sneller dan het platteland en eerder in staat om nieuwe fenomenen in zich op te nemen. ‘Windbouw’ kan het stuwende idee zijn voor een nieuwe stedenbouw. Met durf en intelligentie, en door variaties in hun extremen uit te werken, kan een verdieping worden bereikt. Het simpele denken in (technische) oplossingen zal gekruisigd moeten worden. Het totale gevecht zal moeten worden aangegaan. “Gelooft in wind” is zijn motto dat oproept tot een existentiële bezinning.

4-5 Paul van Beel

6 Ton Matton

Ook Paul van Beek stelde dat windturbines niet zomaar eenvoudig geplaatst kunnen worden (molen opzetten, container met regelapparatuur erbij, hek eromheen, klaar). Hun komst is revolutionair en het gevaar is daar de ogen voor te sluiten. Er is volgens Van Beek sprake van een geheel nieuwe ruimtelijke opgave, een nieuwe hechting met de tijd en de toekomstige omgeving. Landschappen zijn geen vaste grootheden en de turbines zijn van een nieuwe tijd. Het is daarom ook de opgave te onderzoeken hoe landschappen aan windturbines aangepast kunnen worden, zodat het resultaat naar alle kanten toe verrijkend is. Van Beek liet zien hoe windturbines ook met nieuwe betekenissen aan onze cultuur verbonden kunnen worden, wanneer maar – en vooral van onder af – ruimte wordt gelaten voor nieuwe initiatieven en coalities.

Ton Matton (Matton Office) wil een directer verband communiceren tussen de turbines en de daardoor opgewekte ‘schone’ energie. Wanneer we het verband tussen de windturbines en onze koelkast of wasmachine zien worden turbines aantrekkelijker, zo stelt hij. Onze affiniteit moet eerst worden opgewekt met het product, groene stroom, en pas daarna met de turbines. Het nadeel is alleen dat stroom op zichzelf niet zichtbaar is en zeker geen kleur heeft. Door duidelijk te maken welke molen waar en wanneer voor ons draait, wordt grip verkregen. Dat is echter nog niet genoeg. Door huishoudelijke apparaten op de markt te brengen die groene stroom intrinsiek in zich dragen – de meerprijs van groene stroom gedurende de levensduur van het apparaat  maakt een deel uit van de aanschafprijs –  kan het gebruik van groene stroom uitgroeien tot een life-style. Groene stroom krijgt een gevoelswaarde en wordt daarmee geloofwaardig.

Hier raakt Mattons visie die van Hans van Houwelingen: geloof in wind. Matton kiest alleen de weg van de assimilatie met behulp van reeds gebruikelijke marketingmethoden terwijl Van Houwelingen de confrontatie en het contrast zoekt om nieuwe wegen te openen.

MVRDV scherpte het beeld aan, wat als er 6000 wolkenkrabbers in Nederland geplaatst zouden worden? Het plaatsen daarvan kan nooit een gedecentraliseerde opgave zijn. Een dergelijke planning zou leiden tot ernstige verrommeling. De extreme omvang en impact van de plaatsing van windturbines is nieuw en verdient een landelijke strategie.

Bundeling is volgens MVRDV winst. Het is mogelijk Flevoland in te richten als windprovincie. De maatschappelijke consequenties hiervan zijn echter niet gering. Behalve de geluidsbelasting, die eventueel technisch is op te lossen, treedt ontheemding op: de visuele verschijning van zo’n bundeling windturbines ontwortelt ons idee van de bestaande orde. Het is de vraag of we een dergelijke confrontatie aan moeten gaan als we kunnen uitwijken naar zee, aldus MVRDV. Eén maal op zee zijn er verschillende opties denkbaar: een windstad, een internationale energiestad op de Doggersbank, of een windband, een strook windmolens van 45 km breedte langs de kust.

7-8 MVRDV

Mirjam de Rijk (directeur Natuur en Milieu) stelde dat het middel om te komen tot schone energie erger kan zijn dan de kwaal. Natuurlijk staan de milieubewegingen positief tegenover schone energie die het gebruik van fossiele brandstoffen beperkt of mogelijk overbodig maakt. Met belangstelling had ze dan ook kennis genomen van de gepresenteerde ideeën, waarop ze haar wensenlijstje bekendmaakte: windturbines liever niet in de ecologische hoofdstructuur, niet in identiteitslandschappen en niet bij beschermde dorps- en stadsgezichten. Daarbij het argument aanvoerend dat turbines zich daar niet mee verdragen. Laat turbines zich vooral aansluiten bij bestaande infrastructuur, bij bedrijventerreinen en laat ze verschijnen op nieuwe nog open locaties en laten ze vooral zo ontworpen worden dat iedereen ze mooi vindt, zo bepleitte De Rijk.

Marijntje Smits (TU Eindhoven) ziet in het op grote schaal toepassen van windturbines, een monster dat zijn plaats moet krijgen. Wij leven in een werkelijkheid die we begrijpen doordat we deze ordenen met behulp van tegenstellingen: cultuur/natuur; rap/traag; stad/land, aldus Smits. Windturbines hebben de relatie tussen functie, tijd en plaats verloren. Volgens Smits zijn vier kenmerkende reacties die in deze situatie optreden: het willen uitbannen van het monster; het willen aanpassen van het monster; het omhelzen van het monster en – de meest interessante optie – assimilatie, d.w.z. de bestaande orde zo veranderen dat het monster er deel van uit kan maken.

Landschapsarchitect Lon Schöne meende dat de werkelijke inpassing in het landschap onderschat wordt en pleitte voor meer studie naar optische effecten als visuele interferentie en het effect van cumulatie. Te gemakkelijk wordt er een grid gelegd over het landschap, stelde zij. De gegeven visualisaties zijn te weinig realistisch, er is meer ambachtelijkheid nodig om de connectie te maken met het bestaande. Alleen dit kan bijdragen tot aanvaardbare ruimtelijke oplossingen. Een goed voorbeeld van nuances die een verschil kunnen maken: op hele heldere dagen is het zicht 30km, echter per jaar zijn er slechts enkele dagen die helder zijn.

Geconcludeerd kan worden dat het gevecht met de windturbines vooral door moet gaan. Om onze angst te overwinnen zal meer en specifieker onderzoek gedaan moeten worden. De grote vraag is misschien wel: gaan we een afweging maken tussen een ingrijpend aangepast landschap met windturbines (eerlijke energie), of een kunstmatig ongestoord landschap door energieproductie met een toekomst-deposito (kernenergie)? Kiezen we voor het eerste dan is het vooral de vraag of we ons de turbines van bovenaf op laten leggen of ‘bottom up’ direct koppelen aan ons eigen energiegebruik? Een belangrijk deel van het monster is natuurlijk onze ongematigde energiebehoefte. Misschien zal matiging daarvan ons geloof in wind versterken. Misschien dat we dan het monster onder ogen durven zien in een warme relatie met het milieu en de cultuur waarin wij leven.