Feature

Betsky en herkenbaarheid

In de lezingenreeks met de statige titel De Zeven Kolommen van de Architectuur sprak scheidend directeur Aaron Betsky op 10 oktober in het NAi. Het zou gaan over herkenbaarheid. Maar, zoals Betsky het formuleerde, ‘speakers never speak about what they’re supposed to speak about’. Een goed excuus om vrijuit te spreken over fascinaties, twijfels en observaties in de hedendaagse architectuur.

Natuurlijk komt zijn verhaal niet zomaar uit de lucht vallen. Betsky was zelf betrokken bij het formuleren van de reeks, en is pas als spreker toegevoegd nadat zijn overstap naar het Cincinatti Art Museum bekend werd. Philip 'the devil himself' Johnson provoceerde in 1955 met de zeven crutches (steunkrukken) van de architectuur, waar de architect comfortabel in kan terugzakken, wanneer hij zijn werk niet fatsoenlijk weet te verantwoorden. Historie, mooie tekentechniek, of 'de klant wil het' zijn de meest slappe excuses die Johnson zich kan voorstellen. Maar het NAi is Philip Johnson niet, en presenteert zonder cynisme haar eigen zeven thema’s: traditie, openheid, structuur, herkenbaarheid, veiligheid, context en moderniteit.

Betsky vat het thema herkenbaarheid breed op. Hij herformuleert het tegen de achtergrond van de problematiek van de moderniteit als geheel. Als we radicaal breken met alles wat voor ons was en 'het nieuwe' tot regel maken, waarop kunnen we architectuur dan nog baseren? Wat blijft er over van het begrip realiteit, in een wereld waarin alles wordt teruggebracht tot codes? Als de wetenschap zich alsmaar dieper ingraaft in complexiteiten, hoe kunnen we ons dan nog een beeld vormen van onze wereld of van ons eigen lichaam? Hoe kunnen we nog een relatie leggen tussen onszelf – ons lichaam – en de gebouwen en objecten die ons omgeven? En tenslotte, hoe kunnen ontwerpers die relatie vormgeven?

In een stroom van beelden, citaten en verhaallijnen zapt Betsky door de kunst- en architectuurwereld, op zoek naar vragen en mogelijke antwoorden. Want wat is eigenlijk modern en wat is modernisme? Het MoMA in New York heeft daar een simpel antwoord op, te vinden in haar mission statement: 'We define modernism'. En daar is nog iets voor te zeggen ook, vindt Betsky. Kijk maar naar haar architectuur. In 1939 opende het MoMA in een geheel anoniem gebouw, en onlangs ging zij met de vernieuwing van Taniguchi nog verder in een poging de architectuur te doen verdwijnen. Architectonische ruimte zou geen rol van betekenis meer spelen, het bestaat enkel nog uit losse fragmenten. Betsky heeft het hier over 'absence of space', de architectuur verdwijnt naar de achtergrond, in de anonimiteit. Wat moeten we nog met gebouwen in een wereld waar beelden hun representatieve rol hebben overgenomen?

Het probleem van onherkenbaarheid en de onmogelijkheid tot representatie wordt door die anonimiteit niet opgelost. Zit er dan niets anders op dan te 'representeren middels representatie dat representatie onmogelijk is'? Betsky is gefascineerd door objecten waarin eigenlijk niets wordt gerepresenteerd, of bijna niets: 'almost nothing'. Juist door te accepteren dat 'nothing can be done', wordt het volgens Betsky op de een of andere manier mogelijk opnieuw een relatie aan te gaan met het menselijk lichaam. Minimalistische designobjecten, maar ook Gehry’s vislamp, moeten dit fenomeen onderschrijven. Betsky zoekt naar momenten van samenhang, van optimisme. Momenten waarin nieuwe mogelijke werelden worden getoond. Aldo Rossi’s grafische en intellectuele werk over het geheugen van de stad, Bernard Tschumi’s diagrammen, Lebeus Woods’ anarchitectures,  Diller en Scofidio’s blur building. Langzaamaan ontwaart Betsky een vrijere relatie tot het lichaam. Hoewel deze relatie onstabiel is, vertelt het object ons steeds iets 'over wat het is, waar het is, waar wij zijn, wie we zijn,' aldus Betsky.

Parallel daaraan loopt een ander verhaal. Een verhaal over goede traditie, waarin architectuur wordt opgevat als het maken van een ruimte, een plek om samen te komen. Betekenisvol, coherent, herkenbaar. Hier komt Betsky’s liefde voor interieurs bovendrijven. Daarin worden coherente werelden getoond, die op zichzelf staan, een eigen realiteit kennen. Hoe fictief die coherentie ook mag zijn, deze werelden zijn op zijn minst als eenheid herkenbaar. Ook in de architectuur verschijnen de laatste jaren steeds meer herkenbare vormen, die door een veranderde context of nieuw materiaalgebruik getransformeerd worden tot iets nieuws. 'The strangely familiar,' noemt Betsky dat. Daar begint zich het antwoord af te tekenen. Deze architectuur is instabiel én samenhangend, vervreemdend én herkenbaar. Gebouwen die hun eigen regels definiëren over wat de wereld is, wat realiteit is, wat het lichaam is, en waar we naar toe gaan.

Dit is Betsky’s wereld, een wereld van superdutch en false flat. Nog één maal trekken de gevierde voorbeelden in een stoet van opportunisme aan ons voorbij. De Basketbar, de Silodam, de Mullerpier. Betsky heeft zijn punt de afgelopen jaren wel gemaakt. Dat dutch design goed is, geloven we wel, of misschien allang niet meer. We zijn al weer overgegaan op de orde van de dag. Tenslotte weet ook Betsky: 'Everything I just said is fiction'.