Feature

De Nieuwe Steden

Onlangs is in Almere een nieuw instituut opgericht, dit International New Towns Institute doet onderzoek naar ‘nieuwe steden’. Het onderzoeksprogramma werd op 22 en 23 november gepresenteerd en bediscussieerd in Almere en Lelystad. Een verslag van de eerste dag van het seminar.

‘Zijn jullie nog steeds ‘believers’?’ vroeg Wouter Vanstiphout na de eerste congresdag aan de oprichters van het instituut. Zijn ‘nieuwe steden’ – volgens de definitie van het New Towns Institute: van te voren geplande nederzettingen die geacht worden zelfstandig te kunnen functioneren – het juiste instrument voor de oplossing van de bevolkingsproblematiek? Problemen zijn er inderdaad te over. Professor Len de Klerk zette aan het begin van het seminar de cijfers op een rijtje. In 1900 woonde 10% van de wereldbevolking in de stad, nu zitten we op 50% en over twintig jaar op 65%. Daarbij zal de wereldbevolking nog groeien tot 9,3 miljard inwoners in 2050, een groei die voornamelijk in Azië plaatsvindt. Dan kun je op je vingers natellen dat er nog veel gebouwd moet worden om al deze mensen te huisvesten.

boven: Een triomfantelijk en uitgelaten Team X op de ‘dalle’, de verhoogde straat in Toulouse le Mirail in 1971 (o.a. met Candilis, Bakema, Van Eyck en Peter Smithson).

beneden: dezelfde plek dertig jaar later…

Maar zijn de ‘nieuwe steden’ daar de juiste oplossing voor? Nieuwe steden drukken vaak de pretentie van een maakbare toekomst uit. Dat een samenleving, een stad, ontworpen kan worden. In haar lezing liet Michelle Provoost – met Wouter Vanstiphout en anderen vormt zij het architectuurhistorisch collectief Crimson – zien hoe Toulouse le Mirail er vandaag de dag uitziet. Ook Crimson houdt zich bezig met de New Towns, niet alleen praktisch in Hoogvliet, maar ook doormiddel van onderzoek. Meer dan 1000 van deze wijken, van over de hele wereld, heeft Crimson inmiddels verzameld in een database. Wat hen fascineert aan deze nieuwe steden is dat het ‘monumenten’ zijn van stedelijke complexiteit.

Toulouse Le Mirail is daar, volgens Provoost, een mooi voorbeeld van. Ooit werd deze wijk ontworpen door de Franse Team 10 deelnemers Candillis, Josic en Woods, op basis van een nieuw maaiveld, ‘de stam’, dat de verschillende onderdelen (wonen, winkelen en recreëren) met elkaar verbindt. Een verhoogd maaiveld als alternatief voor de straten in de oude stad. De winkels die op dit maaiveld gepland waren zijn er nooit gekomen of hebben het niet gered, wat de verblijfskwaliteit niet heeft bevorderd. Het verhaal van de wijk is vergelijkbaar met andere soortgelijke wijken: er wordt op grote schaal gesloopt om allerlei sociale problemen te lijf te gaan. In Toulouse Le Mirail is dit proces mede versneld doordat de wijk een hoofdrol heeft gespeelt bij de onlusten in de Franse banlieues in november 2005. Maar met de sloop gaat ook iets essentieels verloren, liet Provoost zien: een groot informeel economisch en sociaal circuit, dat zich in de loop van de tijd onder het maaiveld had gevestigd. De stedelijke complexiteit blijkt zich te ontwikkelen los van, of misschien wel ondanks, de geplande werkelijkheid. De sloop-nieuwbouw aanpak die in de meeste van deze wijken het instrument is om de problemen te lijf te gaan onderkent deze complexiteit niet en denkt de toekomst opnieuw te kunnen bouwen.

Almere Centrum

Hoe ver het Nederlandse maakbaarheidsidee ging, wordt duidelijk uit de geschiedenis van de inpoldering van de Zuiderzee. Wil van der Most, historica in dienst van het Nieuw Land Erfgoed Museum, vertelde het verhaal van de ontwikkelingsmaatschappij die de Wieringermeerpolder, de Noord-Oostpolder en later beide Flevopolders drooglegde. Deze zorgde niet alleen voor de dijkaanleg, de droogmaling, de verkaveling, de bouw van huizen, maar screende ook de toekomstige bewoners. Zij moesten met moderne machines het land willen bewerken, welwillend staan tegenover het lidmaatschap van clubs en verenigingen om zo een levendig verenigingsleven op te zetten, én zij moesten het juiste geloof aanhangen (precies evenveel Katholieken, als Hervormden en Gereformeerden – een afspiegeling van de verzuilde samenleving in die dagen). De ontwikkelingsmaatschappij organiseerde zelfs de intochten van Sinterklaas – alles om het gemeenschapsleven tot een succes te maken.

Dat alles is nu natuurlijk achterhaald. Overal worden plannen gemaakt die misschien hoofdstructuren vastleggen, maar de details open houden voor de toekomst. Toch suggereerde Vanstiphout dat veel van de architectuurpraktijk daarin toch een hypocriete houding inneemt. Hier in Europa wordt inderdaad het verlies van de maakbaarheid beleden (hoewel de tabula rasa gedachte nog steeds de grondtoon is van vele plannen), maar uit de beelden die Nederlandse architecten maken voor de grootse nieuwe wijken van Peking, Shengzhen, enzovoort, spreekt toch weer een geloof in maakbaarheid. En is dat niet ook de suggestie die uitgaat van het New Towns instituut? Het is zeker niet de bedoeling van het instituut om de New Towns als instrument voor oplossingen aan te dragen, zo reageerde oprichter Dirk Frieling op Vanstiphout. Integendeel. Het gaat om het beschikbaar maken van de ruim aanwezige kennis en ervaring. Er moeten lessen getrokken worden uit het verleden, waarmee bijvoorbeeld in de Aziatische landen – waar de problematiek toch een tikkeltje anders ligt dan in Almere en Lelystad, gewerkt kan worden. Naast de stedenbouwkundige patronen, economische principes en al het andere dat nodig is om een stad te realiseren, moet ook het dagelijkse leven onderzocht worden.

Dat vraagt nog wel om enige afbakening van het begrip ‘nieuwe steden’. Han Meijer plaatste de nieuwe steden in een lange Nederlandse traditie, te beginnen in de 11e eeuw, later voortbouwend op de principes van Simon Stevin, en eindigend bij de inzending van West 8 voor de EO Wijersprijsvraag. Een bijna 1000 jarige ervaring dus, volgens Meijer. Len de Klerk stelde dat alle nieuwe steden teruggrijpen op de tuinstadprincipes van Ebenezer Howard. Dat moet namelijk niet gelezen worden als een schema voor een nieuwe stad, maar als een groeimodel op regionale schaal, dat zich ook uitstrekt tot de hervorming van de economie en regelgeving. Die regionale en integrale benadering is vaak uit het oog verloren, maar zal weer hervonden moeten worden, om de groei in goede banen te leiden. Provoost houdt het in haar definitie van de New Town bij de wijken die wereldwijd in de jaren ’50 en ’60 uit de grond zijn gestampt. Ze vestigde de aandacht op het werk van C.A. Dioxiadis, een in ons land onbekend gebleven Griekse deelnemer aan de CIAM conferenties, die in het Midden Oosten honderden wijken en steden heeft getekend volgens moderne principes; een repeterende gridstructuur gevuld met laagbouw. Deze wijken, gefinancierd door de Amerikaanse overheid om de westerse principes – het modernistische ideaal – in het midden oosten te verbreiden, bieden alle ruimte voor de stedelijke complexiteit die Crimson aan de oppervlakte probeert te brengen. Hoe westers de principes ook waren, Doxiadis bouwde ook het inmiddels ondoordringbaar geachte Bagdadse rebellen bolwerk Sadr City.