Feature

Stadsplanning: Aantakken, rust versus drukte, en (groene) openbare ruimte

Op maandag 11 december 2006 vond op de faculteit bouwkunde van de TU Delft het Symposium Density Discussions plaats. Op het symposium werden de resultaten gepresenteerd van een driejarig onderzoek naar Dichtheid en Ruimtelijke Kwaliteit.

Rudy Uytenhaak, professor aan de TU Delft leerstoel woningbouw, is blijkbaar de grote man in deze. Hij heeft zijn onderzoek de laatste jaren gericht op het verwerven van meer inzicht in de verschillende aspecten van ruimtelijke dichtheid: inzicht in functionele dichtheid, dichtheid aan diversiteit, dichtheid aan betekenis en ruimtelijke kwaliteit.

Ook in Amsterdam hebben wij de laatste jaren veel aandacht besteed aan de verdichte stad als aantrekkelijke vestigingsfactor voor nieuwe stedelijke huishoudens en nieuwe economische bedrijvigheid. Uit onderzoeken van mijn collega’s Van Zanen, Van Baaren en mijzelf, is overtuigend gebleken dat een fijnmazige mix van bedrijvigheid, bewoners en stedelijke voorzieningen de magneet bij uitstek is.

Stedelijke verdichting is in dit verband dan ook een noodzakelijke ruimtelijke opgave. Met dien verstande dat enkel verdichting aansluitend op succesvolle gebieden kansrijk kan zijn. Daarbinnen moet sprake zijn van rustige woongebieden, maar met binnen loopbereik het drukke, veelsoortige en veelzijdige stadsleven! De openbare ruimte in zowel het drukke als rustige milieu dienen van hoge kwaliteit te zijn: brede trottoirs, veel groen (bomen, geveltuinen), fijnzinnig straatmeubilair. Vanuit dit perspectief zijn nieuwe opvattingen over kwaliteit van ruimtelijke dichtheid van belang, zodat een bezoek aan het symposium van de TU Delft hoge verwachtingen schiep.

Het symposium was zeer slordig aangekleed. De zaal bleek op het laatste moment voor een andere verruild te zijn zonder enige aankondiging ter plekke, zelfs moderator Bert van Meggelen bladerde wat ontsteld in zijn papieren over deze Delftse proeve van onbekwaamheid; geen druppel vocht anders dan het lauwe water in de toiletten voor het doorstaan van deze Poolse landdag; de aanvang werd na het zalengedoe nog ruim een half uur vertraagd vanwege een onwillige beamer, terwijl het einde van de monologen de programmatische sluitingstijd met ruim anderhalf uur overschreed.

Laat ik maar met de deur in huis vallen. Aan mijn verwachtingen werd niet voldaan. Volgens mijn collega’s stedenbouwers was dat niet vreemd. Zij kregen wèl wat ze verwachtten en waarvoor ze gekomen waren: een, volgens hen smakelijk maar in mijn ogen eindeloos, college van Uytenhaak over bouwhoogten en dichtheden, over lichttoetreding, over ruimte maken door letterlijk te spelen met bouwblokjes. Geen jota over welke voorzieningen waar en in welke mate. Geen woord over de relatie tussen bouwen, de aantrekkende werking hiervan op de stedelijke economie, en de kwaliteit van het stedelijk leven van alledag.

Kees Christiaanse (KCAP) presenteerde vervolgens een monotone opsomming van willekeurige projecten waarin hij een hand had gehad en waarin iets met stenen dichtheid van belang moet zijn geweest. De volgende sprekers hielden een zo niet nóg meer nanotechnologisch verhandeling. Het duizelde me.

Een weggegooide middag? Nee! En wel om twee redenen. Het werd mij beangstigend sterk duidelijk hoe zeer het beeld dat stedenbouwers/architecten van de stad hebben en het taalgebruik omtrent stedelijkheid verschilt van dat van geografen/planologen.

De tweede reden is Adriaan Geuze. Hij hield een uiterst vermakelijk en een hem kenmerkend demagogisch betoog over de ‘ruimtelijke ordening in crisis’. Welke planners verzinnen een Betuwelijn, de uitbreidingen van Schiphol, het Telegraafbos, of de Ceres-terminal in de Amsterdamse haven; “Wie heeft daarom gevraagd?”. Bewoners van Nederland en de steden in elk geval niet, zo stelt Geuze.

Planners, aldus Geuze, zien steden als een verzameling stenen en hebben geen benul meer, of minachting voor, het leven in de stad. En nu komt het: “planners moeten oog hebben voor de fijnmazige structuren van de stad”. Planners moeten mensen en menselijke gedragingen serieus nemen. Zij moeten de stad serieus nemen. Om tot de conclusie te komen  – en ik geloofde mijn oren niet – dat stadsbewoners graag willen wonen dichtbij reeds succesvolle buurten in de stad, dat ze graag een rijk voorzieningenaanbod om de hoek willen, en dat ze het groen bij wijze van spreken kunnen aanraken.

Langs een andere weg komt Adriaan Geuze tot hetzelfde statement over de stad als mijn collega’s en ik; wellicht een nieuw planningsparadigma voor de stad!