Feature

De toekomst van de constructeur

‘De constructeur moet weer de verantwoordelijkheid voor het ontwerp nemen. Anders is er geen toekomst voor zijn vak’, stelt George Henkens van Aronsohn tijdens de eerste lezing van Bouw@NAi op 12 februari.

Het is vaak de architect die de aandacht trekt bij een aansprekend gebouw. Maar hij werkt nooit alleen. ‘Elk gebouw is tegenwoordig teamwork waar talloze specialisten aan meewerken’, aldus Patrick van Mil, ad interim directeur van het NAi. In de serie Bouw@NAi laat het NAi de andere specialisten aan het woord om te vertellen wat er in hun branche leeft. Henkens, constructeur bij Aronsohn, een oud en gerenommeerd Rotterdams constructiebureau, laat er direct geen misverstanden over bestaan: ‘de constructeur is geen kunstenaar’ hij is in de ogen van Henkens vooral een vakman, een adviseur met veel verantwoordelijkheden.

Henkens wil geen avond vullen met alleen maar verleidelijke constructies. ‘Daar zijn jullie toch niet voor gekomen’, zegt hij half ironisch. Niet dat zijn bureau geen bijzondere constructies bedenkt, het museum voor beeld en geluid in Hilversum (architect Neutelings Riedijk) en het kantoorgebouw de Brug in Rotterdam (JHK architecten) zijn constructief zeker uitdagend, maar Henkens is veel meer geïnteresseerd in de maatschappelijke bijdrage van de constructeur. Constructies van gebouwen gaan ten slotte lang mee, veel langer dan de installaties, de inrichting of de gevel. Het is daarom zinvol dat constructies eenvoudig aan te passen zijn. Maar bij veel nieuwe gebouwen is de veranderbaarheid gering. Kanaalplaten zijn weinig flexibel en dragende gevels blinken ook niet uit in veranderbaarheid. ‘Én’, zo benadrukt Henkens, ‘zelfs bij gebouwen van nog geen 20 jaar oud zijn alle constructietekeningen al verdwenen en kan er vaak niet meer bekeken worden hoe een gebouw een tweede leven kan krijgen’. Een schande aldus Henkens. Hij beaamt dat hij ook wel eens voor de goedkope, inflexibele, oplossing (moet) kiezen, maar dat hij opdrachtgevers altijd wil overtuigen van het nut van een flexibelere constructie. Voorbeeldig is in zijn ogen het witte laboratoriumgebouw (OD 205, Jean Prouvé) van het Erasmus Medisch Centrum. De kolommen zijn vierledig zodat er in twee richtingen leidingen door kunnen en de balken hebben verjongingen bij de opleggingen zodat hier voldoende ruimte overblijft voor kanalen. Deze toren is onder meer daardoor ongeveer het enige deel dat blijft staan bij de grootschalige verbouwing van het EMC.

Een ander maatschappelijk probleem waar constructeurs een bijdrage aan kunnen leveren is de almaar uitdijende wildgroei aan bedrijfsterreinen. Henkens woont net buiten Gouda en ziet tot zijn afgrijzen in korte tijd een zielloos industrieterrein langs de A20 opduiken. Dit soort wijken kun je voorkomen stelt Henkens. Niet alleen door te zorgen dat gebouwen langer benut kunnen worden, ook door gedegen constructieve kennis van bouwen in de stad. Hierdoor kun je de stad intensiveren en overbodige bouw buiten de stad voorkomen. Een klassiek voorbeeld is Nationale Nederlanden aan het Weena. Gebouwd op slappe grond en bovenop de metrobuis. Een verzakking kan de metrobuis doen scheuren. Door verstandig heien en een slimme constructie kon het gebouw zonder risico voor de tunnelbuis worden gerealiseerd.

Nog inventiever was het voorstel van Aronsohn om bij de bouw van de Rotterdamse spoorwegtunnel boven de tunnel extra bakken te bouwen en te vullen met zand. Als er een gebouw op de tunnel komt wordt het zand eruit gehaald en ziedaar, de tunnel merkt er niets van. Een even eenvoudig als geniaal plan dat ook werkelijk is uitgevoerd. Maar nu, 15 jaar later, is er nog steeds geen gebruik van gemaakt. Henkens toont een luchtfoto van Rotterdam waar het spoortraject als een verlaten lint door de stad kruipt. ‘Waarvoor is dat spoor eigenlijk onder de grond gelegd?’, zo vraagt Henkens zich vertwijfeld af.

Een ander project waar Henkens zichtbaar trots op is, is het hoofdgebouw van Unilever op het Noordereiland. Niet om zijn constructie, spectaculair door het gehele gebouw op drie steunpunten te laten rusten die ook nog eens dwars door de oude fabrieksgebouwen boren. ’Ik kan van alles over deze bijzondere constructie vertellen, maar dat doe ik niet. Veel interessanter is het dat door deze unieke constructie het hoofdkantoor in de stad kon blijven, bij de fabriek, en niet ergens op een kantoorterrein buiten de stad. En door het boven de oude gebouwen te leggen is er ruimte vrij is gekomen voor woningbouw aan het water. Dáárvoor is het zinvol om bijzondere constructies te bedenken.

Het is deze betrokkenheid van de constructeur waar de toekomst van het vak ligt. Of zoals Henkens het zelf zegt: ‘De constructeur moet weer zijn verantwoordelijkheid voor het ontwerp nemen en zijn werk niet laat opknippen. Kortom een constructeur moet zelfbewuster worden en zijn verhaal naar buiten brengen. De meeste constructeurs zijn nog te timide, beaamt Henkens. Ze zouden zich meer moeten laten horen en zich moeten roeren in de media.