Recensie

Klein maar fijn. Indische architectuur in het NAi

Indonesië is weer even voorpaginanieuws, deze keer omdat grote delen van de hoofdstad onder water staan. De openheid en het gemak waarmee de overheid naar de oorzaken wijst – zware regenval, ontbossing, illegale bouwpraktijken en verharding van het maaiveld – staan in schril contrast met de moeite die het kost om de verantwoordelijken aan te wijzen; de bestuurders die nog steeds moeite hebben om good governance in praktijk te brengen. Zelden of nooit wereldnieuws zijn de gevolgen van dit ‘nalatige’ beleid aangaande bouwvergunningen en handhaving van de Monumentenwet.

Waar de vernietiging van de boeddha’s van Bamyian een paar jaar geleden wereldnieuws vormde, bleef het verbijsterend stil toen de monumentale en spirituele eenheid tussen de boeddhistische Borobudur en zijn omgeving verstoord dreigde te worden door de bouw van een mega winkelcentrum. UNESCO moest eraan te pas komen dit plan te verijdelen. Was dat niet gebeurd dan had er nu ongetwijfeld een in Disney-achtige kleuren en vormen opgetrokken shopping mall gestaan.

Sociale, historische of welstandsoverwegingen hebben in Indonesië zelden de totstandkoming van een gebouw verhinderd. Even zeldzaam is het aantal keren dat de Monumentenwet afbraak van een pand met monumentenstatus heeft voorkomen.  Economische overwegingen prevaleren vrijwel altijd. Dat een dergelijk besluit vaak ten koste gaat van sociale coherentie of het stadsbeeld lijkt de meeste bestuurders weinig te interesseren.

De handhaving van beeldkwaliteit en (architectuur)historisch belangwekkende gebouwen is in Indonesië vooral het werkterrein van lokale heritage societies. Vrijwel zonder uitzondering vrijwilligersorganisaties bestaande uit architecten, historici, fotografen en andere cultureel geïnteresseerden. Krantenartikelen, boeken, tentoonstellingen, excursies en workshops zijn hun middelen in de strijd tegen bestuurders en projectontwikkelaars.

Voor het documenteren en archiveren van bronmateriaal over dit verleden is vijf jaar geleden onder auspiciën van de Indonesische Bond van Architecten en met Nederlandse ondersteuning in Jakarta het Indonesisch Documentatiecentrum voor Architectuur (Pusat Dokumentasi Arsitektur, PDA) opgericht. ‘Compleet’ zal het archief van PDA waarschijnlijk nooit worden. Als gevolg van het gedeelde verleden van Indonesië en Nederland bevindt een aanzienlijk deel van de primaire bronnen zich in Nederland. In het Nederlands Architectuurinstituut, om precies te zijn.

Uit die Indische collectie stelde het NAi de tentoonstelling ‘Moderniteit in de tropen’ samen. Een kleine maar fijne selectie van enkele van de mooiste schetsontwerpen, blauwdrukken, brieven, publicaties en foto’s. Aan de hand van kantoorgebouwen, woningen, kerken, scholen, hotels en winkels maakt de bezoeker kennis met ‘Indische’ architecten: doorgaans aan de TH in Delft opgeleide architecten die kozen voor een carrière in de Oost. Onder hen A.F. Aalbers, F.J.J. Ghijssels, A.W. Gmelig Meyling, H. Maclaine Pont, H.Th. Karsten, J.Th. van Oyen en C.P. Wolff Schoemaker. Namen die in Indonesische en Indische kring redelijk bekend zijn, maar waar zelfs de gemiddelde Nederlandse architectuurhistoricus waarschijnlijk nooit van heeft gehoord.

Het is lovenswaardig dat het NAi met ‘Moderniteit in de tropen’ licht werpt op een goed bewaard geheim van haar collectie en de Nederlandse architectuurgeschiedenis. Twee kanttekening lijken desalniettemin gerechtvaardigd. De eerste betreft de beperking van het getoonde materiaal. Met uitzondering van het archief Ghijsels is het materiaal volledig afkomstig uit de collectie van het NAi. En omdat in die collectie vrijwel geen stedenbouwkundige plannen voorkomen, worden uitsluitend architectonische objecten getoond. De indruk kan hierdoor ontstaan dat er in Nederlands-Indië geen stedenbouwkundige plannen zijn ontworpen, maar dat is onjuist. In de eerste helft van de twintigste eeuw is een aanzienlijk aantal grootschalige uitbreidingswijken en stadsverbeteringsplannen ontworpen en gerealiseerd. Niet zelden verlenen ze Indonesische steden tot op de dag van vandaag een zekere allure.

De tweede kanttekening betreft het weinig diepgravende karakter van de tentoonstelling terwijl zowel het materiaal als het thema voldoende aanknopingspunten bieden voor enige problematisering. Het beleid van de overheid, de inspanningen van heritage societies, de zoektocht van architecten naar een eigentijdse Indonesische architectuur maar ook ontwikkelingen in andere kolonies zouden het materiaal kunnen voorzien van een context die nu ontbreekt.

Was de presentatie in een bredere context geplaatst dan had het bovendien het werk kunnen illustreren van twee mensen die zich al jaren met de studie en het behoud van het gebouwde erfgoed in Indonesië bezig houden: de architect Cor Passchier en de antropoloog Freek Colombijn − beiden laureaten voor de Professor Teeuwprijs voor hun bijzondere bijdrage op dit gebied. Aangezien de uitreiking van deze prijs de aanleiding vormde voor de tentoonstelling, zou dit niet onaardig zijn geweest.

Dat historische gebouwen actualiteitswaarde bezitten illustreert de conferentie in Solo (Indonesië) die lokale non-governemental organisaties de tweede week van januari organiseerden. Thema van de conferentie vormde het belang en het behoud van het werk van Karsten. Aanleiding waren plannen van de gemeenten Solo en Semarang om onder andere zijn marktgebouwen en een volkstheater af te breken. Dat dergelijke plannen niet uitsluitend in academisch kring beroering teweeg brengen, werd nergens duidelijker dan op de markt van Solo. Ter gelegenheid van de 77e verjaardag van ‘hun’ marktgebouw*, een ontwerp van Karsten, bereidden de marktkooplui 77 tumpengs.  Een tumpeng is een ceremonieel conisch rijstgerecht. Een extra dimensie aan de feestelijkheden verleende de aanwezigheid van een kleinzoon van Karsten. Onder luid geroep van de naam van zijn opa, werd de kleinzoon door de marktkooplui als een vorst onthaald.

Deze gebeurtenis in Solo is niet uniek. Overal in Indonesië wordt op allerlei manieren gestreden voor het behoud van het verleden. Dat dit verleden in veel gevallen herinnert aan de tijd dat Nederland over de archipel regeerde, speelt daarbij wel een rol maar belemmert de strijdlust geenszins. Het kost echter, getuige ook de inspanningen van Colombijn en Passchier, veel moeite het gebouwde erfgoed en archieven voor te nageslacht te bewaren. Voor liefhebbers van het gebouwde erfgoed in Indonesië is het goed te weten dat het NAi een mooie, zij het incomplete Indische collectie bezit, opdat tenminste op papier kennis genomen kan worden van het werk van Indische architecten.