12 februari presenteerde het Rotterdamse college de Stadsvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad voor de komende decennia. De timing is perfect. Het nieuwe kabinet staat in de startblokken en wil flink investeren in de grote steden. Rotterdam heeft veel plannen, zo veel is duidelijk, maar presenteert de nota ook inderdaad een samenhangende visie? Een uitgebreide analyse van Dirk van den Heuvel.
Een nota als de Stadsvisie is natuurlijk geen analytisch document waarin men beschouwingen aantreft over het falen of slagen van gevoerd beleid. Met zo’n document wil het stadsbestuur vooruit kijken en de grote lijnen voor een mooie toekomst uitzetten. Maar toch. Hoe komt het dat in deze nota van de stad van Fortuyn met geen enkel woord wordt gerept over de multiculturele samenleving? Niets, maar dan ook echt helemaal niets, wordt er gezegd over hoe verschillende etnische groepen en religieuze gemeenschappen met elkaar samen moeten leven, en hoe zij samen aan de toekomst van de stad gaan bouwen. Ook al woedt er een hevige en emotionele discussie over de plaats van moskeeën in de stad ook buiten Rotterdam het college vindt blijkbaar dat hier niets aan de hand is en dat religie geen issue is als het gaat om het vormgeven van de stedelijke ruimte.
Deze pijnlijke omissie roept de vraag op in hoeverre de Fortuyn-revolte nu voor een werkelijke verandering heeft gezorgd, of dat we met de PvdA weer in het college terug bij af zijn. Ik zou graag eens een scherpe analyse lezen over de relatie tussen het gevoerde ruimtelijke beleid van de jaren tachtig en negentig en de opstand van de burgers bij de gemeenteraadsverkiezingen van dat beruchte jaar 2002. Was de focus niet te veel gericht op de city-vorming en de prestigieuze grote projecten, en veel te weinig op de mensen en de oude wijken? Staat het icoon van de jaren negentig, de Erasmusbrug, inderdaad voor het succesverhaal dat in de vakpers zo graag wordt afgedraaid, of is het juist het vijgeblad voor de verwaarlozing van de echte problemen van de stad? Feit is dat de economische boom van eind jaren negentig grotendeels aan Rotterdam voorbij ging, terwijl bijvoorbeeld in het even multiculturele Amsterdam de woningmarkt compleet oververhit raakte, net als die voor kantoren. Zijn uit dit recente verleden geen lessen te trekken? De Stadsvisie doorlezen stemt weinig optimistisch. Misschien ligt het aan de wervende PR-taal die veel impliciet laat, maar je moet constateren dat lessen trekken uit het verleden niet de sterkste kant is van de Rotterdamse plannenmakers.
Negatieve selectieve migratie
Een van de meest opvallende diagrammen in het stuk is die van de bevolkingsgroei. Na 2003 is deze relatief scherp afgenomen met pakweg 10.000 inwoners en men voorziet een daling van eenzelfde orde tot het jaar 2011. Daarna zou het bewonersaantal stabiliseren net boven de 580.000, mits de doelstellingen van de Stadsvisie worden gehaald. Heeft deze daling te maken met de polarisatie in de stad? Je zou er graag meer over willen weten. Hoe dan ook, dit is het grote probleem van Rotterdam: de stad krimpt. Deze krimp wordt nog versterkt door wat eufemistisch wordt genoemd een negatieve selectieve migratie, wat kort door de bocht gezegd neerkomt op: wie rijk, hoogopgeleid en blank is, verlaat de stad, en wie arm, laagopgeleid en gekleurd, is blijft. Naast krimp is dus ook sprake van verarming en verkleuring. Zoals bekend bestaat deze vicieuze cirkel van ontwikkelingen al geruime tijd. Het doorbreken ervan is uitermate moeilijk, onder meer omdat in een krimpende markt onroerend-goedopbrengsten niet gegarandeerd zijn. De situatie vraagt dus om zeer onconventionele en radicale oplossingen. Welke oplossingen biedt de Stadsvisie?
De Stadsvisie formuleert een tweeledig antwoord op deze vraag. Krimp en verarming moet worden tegengegaan door het verder uitbouwen van de mainport-functie van de haven, én door het realiseren van een aantrekkelijke woonstad. Als gezegd wordt verkleuring niet als issue opgevoerd; multiculturaliteit heeft óf geen ruimtelijke dimensie in de ogen van het Rotterdams college, óf men durft het onderwerp niet in een nota voor ruimtelijke ordening aan te snijden. Wel leest men de bekende riedel die sinds de uitvinding van de post-industriële stad (we hebben het dan over de jaren zeventig!) in variaties over ons uit wordt gestrooid. Het gaat om een verschuiving van kwantiteit naar kwaliteit, van bulk en standaard naar specificiteit en maatwerk. Het gaat om het aantrekken van kennisintensieve industrie en de creatieve klasse. Daarvoor moet de openbare ruimte verbeterd worden, net als het onderwijs. Daarvoor moeten er ook goede woonwijken komen. Een goede bereikbaarheid plus een moderne binnenstad met een divers aanbod aan culturele voorzieningen completeren het plaatje.
Op zich is er niets mis met deze denkrichting. Echter, we hebben dit in de jaren tachtig ook al kunnen lezen in stukken van de Rotterdamse dienst, net als in de jaren negentig, en zijn we nu veel opgeschoten? Of zijn we te ongeduldig? Zijn stedelijke ontwikkelingen gewoon te taai om met dit soort theoretische exercities de baas te blijven? Of zegt de gemeente het één, en doet ze uiteindelijk het andere?
Aan het eind van de nota komt men met 13 zogenaamde Very Important Projecten op de proppen, de VIP-projecten. Deze zijn geselecteerd op basis van een rapport van het onderzoeksbureau Ecorys, dat heeft bekeken welke investeringen in welke deelprojecten het meest zullen renderen. Dan ontstaat toch een ander beeld.
De eerste drie projecten betreffen het stadscentrum, Laurenskwartier, Stationskwartier, en Coolsingel-Lijnbaan. Daarna volgen twee projecten in de grootschalige vrijetijdseconomie: Ahoy en omgeving, en Stadionpark in combinatie met een nieuwe Kuip. Vervolgens komen science- en kantoorlokaties aan bod, dan de stadshavens, een mengelmoes van projecten op de linkeroever. Vervolgens komen twee VIP-projecten aan bod die direct de haven betreffen: ontwikkeling van de tweede Maasvlakte en de bedrijvenlocatie Hoekse Waard. En tenslotte komen drie grote woonmilieu-projecten aan bod: de Kop van Zuid, Groot Hillegersberg en Oud Zuid.
Economie en city-vorming zijn zonder meer leidend in deze selectie. In die zin is de nota business as usual. De zachte kant van de stad, onderwijs, openbare ruimte en wonen, zijn volgend. Dat is spijtig, want vanuit sociaal perspectief gezien zullen juist hier investeringen het hoogste rendement halen. Gevoegd bij de uitsluitend technische benadering van het milieu-vraagstuk, en de lippendienst die aan het cultureel erfgoed en de architectuur wordt bewezen, wordt elk optimisme de grond ingeboord. Rotterdam verdient zo veel beter om het op zijn PvdAs te zeggen.
De ‘creatieve klasse’ als Haarlemmerolie voor grootstedelijke problemen
Eén van de vragen die de nota oproept is: voor wie is de Stadsvisie nu eigenlijk geschreven? Het is de vraag die hoort bij de doelstelling een aantrekkelijke woonstad te realiseren. In navolging van Richard Florida wordt de creative class van hoogopgeleide professionals overduidelijk in het zonnetje gezet. In De Groene Amsterdammer van 16 februari spreken Gideon Boie en Matthias Pauwels van BAVO al van een nieuwe klassenstrijd. Ze zetten het nogal dik aan, maar wie de Stadsvisie doorneemt, moet ze gelijk geven. Alles lijkt te draaien om het binnenhalen en binden van deze uitverkorenen. Alsof deze creatieven een soort haarlemmerolie zijn voor de grootstedelijke problemen waaronder Rotterdam gebukt gaat. Elk idee van fatsoenlijk bouwen voor de lagere klassen, of verheffing ervan lijkt losgelaten. Rotterdam wil als stad geen emancipatiemachine meer zijn, maar een stad van creatieven, één grote happy broedplaats voor kansrijk talent. Daartoe is een sloopprogramma van 28.000 goedkope woningen opgezet, plus een nieuwbouwprogramma van 56.000 middeldure en dure woningen in bestaand stedelijk gebied. Met omringende gemeenten wil men afspraken maken over spiegelbeeldig bouwen (het staat er echt) om althans een deel van de huishoudens met een laag inkomen uit te kunnen plaatsen (dat blijft overigens weer impliciet). Het ontbreken van enige reflectie op de multiculturele stad die Rotterdam is, inclusief de bijbehorende problemen èn kansen, past in de kritiek die BAVO spuit op de creatieve stad. Gevoegd bij bijvoorbeeld de discussie rondom Nieuw Crooswijk geeft de nota voeding aan de verdenking dat men niet genuanceerd wil of kan omgaan met de bestaande sociale netwerken. In plaats van te zoeken naar strategieën waarmee men deze netwerken daadwerkelijk kan integreren in de stad, dreigt een strategie van verdere isolatie en verdunning van de kansarmen.
De eenzijdige focus op de creatieve klasse, laat ook andere bewonersgroepen niet onberoerd. De belangrijkste daarvan is wel die van de senioren. Het migratie-overzicht laat zien dat ook deze groep de stad verlaat, terwijl er in zijn algemeenheid juist een tegenovergestelde trend is te zien. Senioren gaan terug naar de stad om niet te verpieteren in saaie buitenwijken of dorpen. In de stad kunnen ze genieten van met name het culturele aanbod en zijn ze dicht bij hoogwaardige zorgvoorzieningen. Deze blinde vlek is des te opmerkelijker omdat Rotterdam juist de verdere ontwikkeling van de vrijetijdseconomie en de zorgsector aanmerkt als kansrijke sectoren.
Mainport?
Naast de aantrekkelijke woonstad is de mainport-functie de tweede pijler van de Stadsvisie, of eigenlijk de eerste. De havenfunctie domineert in de Stadsvisie de toekomstige ontwikkeling van Rotterdam. Alle andere ontwikkelingen lijken hieraan ondergeschikt. Als het om de economie gaat, ademt de nota haven, haven en nog eens haven. Maar is dat terecht? Ook vanuit het idee van de omslag naar een post-industriële stad met veel ruimte voor de creatieve klasse? Waarom kiest men voor het continueren van de combinatie van een zware milieubelasting met een relatief lage economische toegevoegde waarde? Het is opvallend hoe behoudend men hier manoeuvreert. Gevestigde belangen gaan blijkbaar voor innovatie, hoe gewenst ook. De aanwijzing van de bedrijvenlocatie Hoekse Waard als een van de 13 VIP-projecten, in combinatie met het vasthouden aan zoeklocaties bij Spijkenisse en Brielle, is kenmerkend voor de conservatieve benadering van de Stadsvisie. Dit is de oude economie in pure vorm, verspilling van ruimte, weinig werkgelegenheid, hoge verkeersdruk en milieubelasting, en vernietiging van cultuurlandschap. Als de gemeente werkelijk zou staan voor een omslag richting hoogwaardige, kennisintensieve economie dan schrapt ze alsnog de locatie Hoekse Waard.
Vanwege de mainport-functie presenteert de nota een analyse van de internationale situatie, de globaliserende economie en de concurrentie tussen stedelijke regios, en de plaats van Rotterdam hierin, maar tot echt scherpe strategische keuzes komt men dus niet. De sociologe en econome Saskia Sassen laat in haar analyses altijd zien dat de globalisering in combinatie met het informatie-tijdperk leidt tot nieuwe concentraties en nieuwe hiërarchieën. Het flitskapitaal dat dagelijks rondgepompt wordt over de beurzen van de wereld slaat slechts op beperkte plaatsen neer. Rotterdam hoort niet of marginaal bij die plaatsen. De Stadsvisie behelst evenmin een strategie die hier enige verbetering in zal brengen. Kansen blijven onnodig onbenut. Eén van de belangrijke factoren die maken dat een stad, of regio, een plek in de nieuwe globale netwerken krijgt, is een stevig ontwikkelde juridisch-administratieve infrastructuur. Bij het bepalen van een strategie om een betere plek in de Europese netwerken te veroveren heeft Rotterdam met de Erasmus universiteit met economische en juridische faculteiten in potentie een goede uitgangspositie voor verbetering van de eigen situatie. Ook de mogelijk katalyserende rol van de luchthaven Zestienhoven binnen de Europese netwerken blijft onderbelicht. De luchthaven hoeft op zich niet grootschalig ontwikkeld te worden om bijvoorbeeld meer zakelijke samenwerking tussen bijvoorbeeld de regios van Londen en Frankfurt te faciliteren. Men plant weliswaar de nodige vierkante meters kantoor aan de noordkant van de stad, maar erg duidelijk voor welke sector is het allemaal niet.
Als de stad meer onafhankelijk van de haven zou willen worden, als men een betere, meer hoogwaardige plaats in de internationale netwerken wil in gaan nemen, moet men zich bedenken binnen welke nieuwe netwerken men zich nu wil invechten. Met welke regio’s wil Rotterdam en de zuidvleugel eigenlijk gaan concurreren? En op welke terreinen dan precies? Met welke regio’s zou Rotterdam kunnen samenwerken? Van welke regio’s kan Rotterdam leren? De kritiek wordt een beetje saai en misschien heeft men dit aan de Coolsingel al lang en breed uitgezocht maar in de Stadsvisie zelf valt hierover niet veel te lezen. Er wordt een kaartje getekend met een grote kring om de Randstad, en eentje om de Rijn-Schelde delta, en Rotterdam lijkt dan het centrum van de wereld. Maar een echt Europese of internationale ondernemingslust straalt niet van het document af. Een uitzondering lijkt de ontwikkeling van de medisch-wetenschappelijke sector met de bouw van het Erasmus Medisch Centrum als drager. Maar de eerlijkheid gebied te zeggen dat de plannen hiervoor al enige tijd op de tekentafel liggen en dat dit niet nieuw beleid betreft.
Waar zijn de radicale keuzes?
Kortom, hoe creatief wil Rotterdam nu eigenlijk zijn? Moet er gezien de problemen van krimp en negatieve selectieve migratie niet veel meer buiten de bekende kaders worden gedacht, ook al botst dat in eerste instantie met landelijk en provinciaal beleid? Waarom geen scenario’s ontwikkelen met echt radicale keuzes? Een bedrijf als Philips durft zijn chips-divisie af te stoten, maar Rotterdam (en ook Nederland) houdt vast aan de molensteen van de eigen mainport-functie. Een werkelijk creatief Rotterdam neemt afscheid van de haven als mainport voor bulkvervoer. Wat zou er niet mogelijk worden als pakweg 50% van de Rotterdamse haven wordt afgebouwd? De haven blijft dan nog steeds een Europese reus. Het stadsbestuur schrijft zonder schroom op 28.000 woningen te willen slopen, maar waarom niet havengebieden versneld en grootschalig afstoten? De geplande woningsloop bezorgt onnoemelijk veel meer mensen last dan het buiten werking stellen van de halve haven. Sterker nog, zou de hele regio niet opbloeien vanwege het enorme areaal dat beschikbaar komt voor herontwikkeling? De bereikbaarheid verbetert domweg door het verminderen van de druk van het grootschalige en vervuilende natransport over de weg. De milieukwaliteit van de regio en het directe achterland zal met sprongen vooruitgaan en maakt daadwerkelijk nieuwe woonomgevingen mogelijk, gemengd met nieuwe bedrijvigheid, verleidelijk en milieuvriendelijk. Met een uitdagende architectuur en industrieel-landschappelijke setting zou Rotterdam opnieuw een voorhoedepositie in kunnen nemen, niet alleen voor die zo speciale creatieve klasse, maar voor alle Rotterdammers.
Rotterdam moet de omslag van de oude naar de nieuwe economie voluit gaan maken. Op zich staan hiervoor wat voorzichtige aanzetten in de Stadsvisie, met name de Stadshavens Noord. De huidige ontwikkeling van de Lloydkwartier met onder meer het STC is een klein voorproefje van wat er mogelijk is. De stad wil blijkbaar wel. Hopelijk wil de nieuwe minister van VROM een handje helpen bij het maken van deze omslag. Het kan en moet sneller dan 2030, en veel omvattender dan bijvoorbeeld de VIP-projecten voor de Waalhaven-Oost, en de Rijn- en Maashaven. In de omslag van haven naar stad ligt de sleutel voor een welvarend Rotterdam.