Feature

Donkere korf in Wageningen

Van fouten kun je leren bewees de Stichting Living Daylights met haar laatste projectbezoek. Het nieuwste gebouw van de WUR is een schoolvoorbeeld van hoe ontwerp op uitstraling ten koste gaat van binnenruimte, in het bijzonder van daglichttoetreding.

De Stichting Living Daylights promoot daglichttoepassing in de gebouwde omgeving. Op 14 maart bracht de stichting een bezoek aan het Atlasgebouw van de Wageningen Universiteit en Researchcentrum. Dit nieuwe gebouw voor bodemwetenschap is ontworpen door Rafael Viñoly Architects in samenwerking met Van den Oever, Zaaijer & Partners. De opdrachtgever wilde een sculpturaal ontwerp en kreeg die. De diagonale draagstructuur die 60 centimeter buiten de gevel is geplaatst valt op en blijft op het netvlies hangen. Een icoon wekt echter ook verwachtingen.

Bij aankomst toont het gebouw kleiner dan op grond van het beeld verwacht mag worden. Eenmaal binnen oogt het als een bescheiden bijgebouw van een universiteit. Het atrium, waar ook enige kantoorruimten aan liggen, is ondanks het grote daklicht nogal donker. De architect heeft geen pogingen gedaan om het daklicht dieper het atrium in te brengen. Door het atrium lopen vier spannende loopbruggen, maar er zijn helaas geen zichtlijnen naar de gevel. De opbouw van het gebouw is er ook wel naar: het merendeel van de verblijfsruimten is in een 7,2 meter diepe zone langs de gevel geplaatst.

Toegegeven, het was een sombere dag. Echter de openheid die de diagonale ribben naar buiten uitstralen, wordt binnen ongedaan gemaakt. Dat is een direct gevolg van de wil om een dragend sculpturaal object te maken. Met B65 zelfverdichtend beton is getracht zo slank mogelijke ribben te maken. De slankheid naar buiten is verder vergroot door een naar buiten taps toelopende vormgeving. Heel wijs werd daarbij gesteld dat de elementen zo eveneens gemakkelijker uit de bekisting te lossen waren. Alles voor de buitenkant. Uit oogpunt van daglichttoetreding moet het precies omgekeerd. Een bezoeker merkte terecht op dat een draagconstructie van horizontale balken en verticale kolommen beter zou scoren op daglichttoetreding. Met “de luminantieverschillen zijn te groot”, bewees een bestuurslid van de stichting zijn daglichtexpertise. Hij doelde de abrupte scheiding tussen de schaduwkant van de ribben en de lucht. Naar binnen taps toelopende ribben maken de overgang tussen schaduw en licht geleidelijker en aangenamer voor de ogen.

Esthetisch zou je  een sterk contrast tussen zware ribben en ranke gevelkozijnen op prijs kunnen stellen. Dat contrast is er niet, integendeel. De kozijnen krijgen meer nadruk dan de ribben, zodat wat normaal voor standaard doorgaat nu lomp oogt. De ervaring wordt versterkt door de smalle ‘verkaveling’ van de ruimten in de gevelzone: de WUR wilde geen kantoortuinen.

“Dan ben je hier verkeerd”, repliceerde  een verbaasd kijkende WUR-medewerker op mijn opmerking dat we hier voor het daglicht kwamen. Atto Harsta (oprichter van stichting Living Daylights) antwoordde op de vraag waarom juist aan dit gebouw een bezoek werd gebracht: “In principe is elk gebouw geschikt om te beoordelen op omgang met daglicht.” En dat is zo, de tegenstelling tussen ontwerpen op uitstraling en ontwerpen op daglicht kan nauwelijks beter worden geïllustreerd dan met dit gebouw. Je zou bijna denken dat de ontwerper het erom deed, dat het speelt met de bodemwetenschappelijke gebruikers. We danken er in ieder geval een niet mis te verstane les aan.