Recensie

VMX Architects Agenda

Architecten monografieën worden steeds vreemder. Waar Uitgeverij 010 eens de basis legde voor een gedeelte van het succes van de Nederlandse architectuur in het buitenland met de statig vormgegeven eregalerij zwart-wit monografieën van onder andere Koen van Velsen, Wim Quist, Carel Weeber, Jo Coenen, Gunnar Daan en Wiel Arets, is de monografie, of beter de automonografie van VMX Architects één van de meest vreemde boeken die ze ooit hebben uitgegeven.

In de begintijd van de monografie werd een min of meer onafhankelijke deskundige gezocht, die in een inleiding het werk van de architect in een breder theoretisch en historisch kader plaatste. De rest van het boek bestond uit een plandocumentatie in foto’s, schema’s en tekeningen. Verder vaak voorzien van een ‘wetenschappelijke’ oeuvre lijst en CV van de betrokken ontwerpers. De El Croquis vaart nog steeds wel bij dit format. En het blijft boeiend en nuttig om goed gedocumenteerd werk van een bureau rustig thuis op de bank te kunnen bestuderen, hoewel het de daadwerkelijke live ervaring van een gebouw natuurlijk nooit kan vervangen. Maar een beetje architectenbureau wacht tegenwoordig niet meer af tot ze door een uitgeverij, de redactie van El Croquis of een verdwaalde wetenschapper benaderd wordt om een boek te maken. Je zorgt zelf voor je boek. Want laten we wel wezen, geen betere reclame voor je bureau dan het bewijs dat je werk zo belangrijk en invloedrijk is, dat het in een prachtig gefotografeerd en kloek vormgegeven boek staat. Dus een bureau met ambitie benadert zelf een uitgeverij of wetenschapper en neemt en passant ook de financiering in eigen hand. Waarmee de onafhankelijkheid van de auteurs en uitgeverij natuurlijk wel in het geding komt. VMX had al vroeg begrepen dat een boek hebben nieuw werk betekent en gaf hun eerste boek VMX ’95 nog geen twee jaar na oprichting van het bureau uit. Ze schreven het zelf, lieten het zelf drukken, financierden het zelf en verkochten het uiteindelijk ook zelf. Met dit visitekaartje werden ze meteen serieus genomen, zo kunnen we lezen in hun tweede boek VMX Architects Agenda dat net uit is.

pagina uit boek met gebouw Directie Noordzee

VMX Architects Agenda is een min of meer chronologisch relaas van het ontstaan en de ontwikkeling van het bureau. Het naamgevende driemanschap bestond uit Ed Veenendaal, Don Murphy en Reinier de Graaf. De Graaf verliet vrij snel het bureau voor OMA, de doorgestreepte G werd een X. Inmiddels maakt ook de in het begin geldschietende projectontwikkelaar Ed Veenendaal geen deel meer uit van het bureau. Leon Theunissen vormt nu samen met Don Murphy de directie (hoewel Theunissen er eerst over gedacht had een kantoor met Nathalie de Vries en Jacob van Rijs te beginnen, koos hij toch voor Don Murphy omdat hij hem eerder gevraagd had). Theunissen wordt als de project manager, technisch en budgettair verantwoordelijke opgevoerd en Don Murphy als de architect.

Op een klein hoofdstukje na is het boek door Murphy geschreven, of althans door zijn ghostwriter Olv Klijn. Bijna driehonderd pocket formaat pagina’s lang babbelt hij, anekdote na anekdote, door over hoe het allemaal zo gekomen is. We kunnen lezen dat hij altijd mooie pakken aanheeft en ‘acceptabele’ auto’s rijdt. Dat hij eigenlijk de tentoonstelling Nine + One heeft geïnitieerd, maar dat Lars Spuybroek de titel heeft bedacht. Dat een bepaalde opdrachtgever hem nooit een kop koffie aanbood, de vrouw van deze opdrachtgever er overigens als de werkster uitzag en een bepaalde assistente van een andere opdrachtgever enkel Cola Light wenste te drinken en geen Pepsi. De society pagina’s van ArchiNed zijn er niets bij. Helemaal als Murphy vertelt hoe de Rijksbouwmeester VMX een brief stuurt waarin hij aangeeft problemen te hebben met de ramen in het gebouw van de directie Noordzee. Naar zijn idee benadrukken de ramen teveel de verdiepingen, in plaats van ervoor te zorgen dat het gebouw de gewenste monoliete indruk geeft. Gelukkig had Murphy tijdens het afscheidsfeestje van Kristin Feireis als directeur van het NAi zijn stoel aan Jo Coenen afgestaan (iets wat Coenen zeer waardeerde, maar Murphy niet meer dan beleefd vond). Daardoor was slechts één telefoontje naar Coenen voldoende om de gevelkwestie op te lossen. Als Murphy dacht dat het zou werken dan was Coenen akkoord.

pagina uit boek met correspondentie NAi over Nine + One

Maar behalve pedant – je moet maar durven om in een voetnoot uit te gaan leggen dat je in de zin: ‘…architecture should be able to appeal to both the cultural and the commercial worlds in a heroic manner’ eigenlijk Tafuri uitdaagt – is het boek goudeerlijk, open en oprecht geschreven. Alle overwegingen over alles staan erin, van gebouwen tot de vormgeving van het boek zelf en de financiering ervan. Het is alsof je een uittreksel van de dagboeken van Murphy leest. Maar een volledige opening van zaken geven maakt nog niet dat hetgeen waarover je opening van zaken geeft kwaliteit heeft, laat staan dat de opening van zaken an sich kwaliteit heeft. Het boek geeft een goed beeld van de bizarre vernederingen die een architect dagelijks moet doorstaan. Maar dat weet iedereen die langer dan een jaar in de praktijk werkt. Verder levert het een bijdrage aan het inzicht in een periode in de Nederlandse architectuur die, gezien de ‘after the party’ publicaties die afgelopen periode verschenen, kennelijk een feestje was.

De ontwerpen en gebouwen van VMX komen er eigenlijk maar bekaaid af. De tekeningen en foto’s zijn, op een paar pagina grote kleurenfoto’s na, erg klein, terwijl er toch ruimte genoeg was op de bladzijden. Dat blijkt een vormgeving keus te zijn zo valt te lezen. Ook in de tekst wordt jammer genoeg niet duidelijk wat VMX nou wil, behalve nieuwe opdrachten en dan ‘architectuur’ maken. Zo om de tien bladzijden wordt de hoop uitgesproken om met deze nieuwe opdrachtgever ‘eindelijk eens architectuur te kunnen maken’, en in een enkel geval schijnt dat ook gelukt te zijn. Wat deze architectuur dan inhoud blijft vaag. Er wordt wel iets gezegd over de wens om de commerciële wereld, waarin de markt alles bepaald, te koppelen aan de culturele. Maar wat, afgezien van het feit dat bijna ieder gebouw in dat spanningsveld tot stand komt, daar nu specifiek de VMX insteek bij is blijft onduidelijk. Er wordt een voorkeur uitgesproken voor lichte en artificiële materialen. En talloze voorbeelden passeren de revue, van Neutelings recept voor een gebouw in At Work tot aan sociaal ideologische posities à la Forum, maar ook Foster, Weeber, Tafuri en Utzon. Wat VMX Architects met deze blik achter de schermen wil bewerkstelligen is duister en of VMX met dit boek nieuwe opdrachten zal verwerven is zeer de vraag. Verschillende mensen hebben VMX dan ook afgeraden – zo valt te lezen in het boek – om VMX Architects Agenda zo uit te geven.

Een gebouw ontwerpen voor iemand, en zeker een huis, is in veel opzichten intiemer dan het bed met iemand delen. Enige discretie en terughoudendheid ten aanzien van de opdrachtgever past daarbij. En stel je voor dat Don Murphy in een volgend boek over jou gaat zeggen dat je vrouw eruit ziet als de werkster, of dat samenwerken met jou zo balanceren op het randje van criminaliteit is, dat hij iedere keer bij vertrek na een vergadering onder zijn auto moet kijken. Volgens een interview met Murphy in de Architect hebben ze het bordeelbezoek dan nog buiten beschouwing gelaten.