Op Woensdag 28 Maart jl. vond in het Nationaal Pop Instituut te Amsterdam een bijeenkomst plaats die geheel in het teken stond van Amerika. Het Fonds BKVB organiseerde er twee lezingen, getiteld Zoals in Amerika zal het bij ons nooit worden door Dirk Sijmons en Suburbia: de Verenigde Staten van Ontkenning door Ole Bouman. Het werd een avond vol beelden, nostalgie en ontluisterende realiteit.
Het Fonds BKVB organiseert dit najaar weer een van zijn legendarische studiereizen, deze keer onder de leiding van onder meer Erik de Jong. De reis zal een groep van architecten, stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten en kunstenaars naar Amerikaanse steden en landschappen voeren. Om de uitverkorenen goed op de te verwachten indrukken voor te bereiden organiseert het Fonds een aantal (dubbel-)lezingen voorafgaand aan de reis, die tevens openbaar toegankelijk zijn.
Dirk Sijmons mocht de spits van de kleine lezingenserie afbijten, gevolgd door Ole Bouman. De eerste omdat hij als ‘erelid’ de groep zal begeleiden, de tweede wegens zijn kennis van het grote land met zijn onbegrensde mogelijkheden en – zoals recentelijk in Volume vastgelegd – eveneens ongelimiteerde schuldenberg.
Voor mij was het de eerste keer dat ik Dirk Sijmons hoorde spreken. Collega’s die eerder dit genoegen hadden lieten me weten dat ‘het altijd zo was’. Een lezing van Dirk Sijmons, hoe erudiet, interessant of kritisch ook, is in allereerst een aanstekelijk verteld verhaal.
Sijmons noemde zijn presentatie USA-watcher from a distance. Omdat hij nauwelijks eigen Amerikaanse ervaringen heeft (‘hoe kan het toch dat ik 57 moest worden om voor de eerste keer New York te bezoeken – wat heb ik al die jaren toch gedaan’) bouwde hij zijn verhaal op uit een serie clichés, jongens- en wensdromen, boekenkennis en hier en daar wat autobiografische details. Virtuoos knoopte hij associaties, beelden, verwijzingen, citaten, bekende en onbekende, anekdotische, informatieve en kritische verhaallijnen aan elkaar. Hij schetste een wereld die iedereen wel een beetje kent, de wereld van de vrolijke benzinepompen uit de jaren vijftig, Chuck Berry, Dr. Strangelove en Raymond Loewy. Hilarisch romantische beelden van het Fontainebleau hotel in Miami van architect Morris Lapidus (’too much is never enough’) werden getoond, evenals tijdschriftencovers van het blad Popular Mechanics en het bekende beeld van de eerste auto op de maan. De caleidoscopische opzet van de lezing bood eveneens ruimte aan informatieve passages zoals de Homestead Act, gevolgd door de Amerikanisering van door Nederlandse export bedrijfstakken zoals de bloementeelt. Dirk Sijmons noemde hiernaast een aantal voor hem inspirerende boeken, bij voorbeeld Taking Measure across the American Landscape van J.Corner en A. MacLean.
Ook al leek het eerste deel van de lezing voornamelijk een algemeen optimistisch en onvermoeibaar beeld te schetsten van een eeuwig pionierend Amerika, toch wist Sijmons steeds weer te focussen op de impact van deze ook voor hem vaak onbegrijpelijke cultuur op de ruimtelijke inrichting van het land. Tussen de vele toekomstzwangere en stuk voor stuk goed gekozen afbeeldingen vlocht Sijmons kritische noten: een eerste heuse file sierde al in de jaren zestig de cover van een tijdschrift en markeerde voor Sijmons het moment waarop de auto zijn onschuld verloor. Er volgden verhalen over ‘Cryogenics’, Al Gore werd genoemd en er werden beelden getoond van de zelfs in Nederlands perspectief grandioos en tegelijkertijd angstaanjagende schaal van de enorme landbouwgronden en alles verslindende sprawl. Sijmons uitte zijn bezorgdheid over de voortrekkersrol die Amerika al geruime tijd voor Nederland speelt en twijfelde oprecht aan de vaak gehoorde stelling ‘zoals in Amerika zal het bij ons nooit worden’. Hij eindigde met een licht verwijtend citaat uit Wim Wenders’ Der Stand der Dinge: ‘Die Amis haben unser Unterbewußtsein kolonisiert’ – Amerika is overal, onontkoombaar, en daar moeten we ons op instellen.
Ole Boumans bijdrage was een veel minder vermakelijk, haast cynisch klinkend verslag van eveneens meer of minder bekende feiten. Volgens Bouman schetste Sijmons een beeld dat het ideaal benadert van hoe de gemiddelde Amerikaan zichzelf het liefste ziet. De Amerikaanse cultuur zou steeds, in alle aspecten van het leven, bezig zijn met het opzoeken en uitdagen van grenzen: frontiers. Het ging Bouman om de keerzijde van het positivistische frontier-denken dat Sijmons met verve en een beetje nostalgie had gepresenteerd. Bouman begon met een serie foto’s van desolate Amerikaanse suburbs ter illustratie van zijn belangrijkste stelling: het recente instorten van de hypothekenmarkt is niet alleen een economisch probleem maar ook een ruimtelijk probleem op de grootst mogelijke schaal. Het expansieve frontier-denken gold de laatste jaren ook voor het lenen van geld. Een leven op krediet wordt door vele Amerikaanse burgers (nog steeds!) beschouwd als een positieve, culturele verworvenheid en de daarmee verschafte genoegens als een recht.
Zoals we allen in krantenberichten hebben kunnen lezen keert op dit moment het tij in alle hevigheid. De meest uiteenlopende bevolkingsgroepen kunnen de maandelijkse afbetalingen niet meer opbrengen. Het ruimtelijke gevolg van deze door de gehele maatschappij gesteunde kredietcultuur begon zich vele jaren geleden al af te tekenen. In eerste instantie door het oeverloze uitdijen van de gigantische suburbs rondom vele Amerikaanse steden, en nu door de eveneens enorme uitverkoop ervan. Boeken als Sprawl kills door Joel S. Hirschhorn analyseren dit schrikbeeld waaraan de hele wereld meebetaalt. De desastreuze ruimtelijke, ecologische en inmiddels ook economische gevolgen van de sprawl-cultuur dreigen zich op dit moment tegen de gehele maatschappij te keren.
Boumans belangrijkste zorg is de door hem veronderstelde waanwereld waarin je als mens noodzakelijkerwijs belandt als je collectief voor grote problemen staat. Gebukt onder een te grote schuldenlast moeten de Amerikanen er uit pure zelfbescherming wel in geloven dat ‘het nog allemaal goed kan komen’. Misleid door negatieve massapsychologie zou een hele natie de waarheid niet meer onder ogen kunnen zien waardoor uiterst gevaarlijke situaties ontstaan.
Ook al verwijst Bouman naar ontwerpvoorstellen die hij in een van de laatste edities van Volume samen met Amerikaanse studenten heeft uitgewerkt, op het eind van zijn betoog ziet hij nauwelijks een uitweg uit de dreigende crisis die het bestaan van de vorm- en gelukloze Amerikaanse suburbs over het land en de hele wereld afroept. Een bevlogen vraag uit de zaal na afloop van de lezing, wees op de vele positieve initiatieven die ook in Amerika vanuit de ontwerpende disciplines worden ontwikkeld (New Urbanism), maar werd als goedbedoeld doch volledig ontoereikend afgedaan. Ontwerpers zouden niet in de positie zijn om überhaupt bij te kunnen dragen aan een échte verandering van de situatie.
De studiereis van het Fonds draagt de hoopvolle titel Power of Place. Het gaat bij de reis in eerste instantie om het Amerikaanse landschap, om zijn betekenis voor het land, zijn cultuur en zijn architectuur. Vanuit dit landschap zullen de deelnemers steden, plekken en projecten bekijken en analyseren. Het landschap vormt volgens de samenstellers van het reisprogramma een krachtige achtergrond waartegen zich zowel de positieve als de negatieve excessen van de ruimtelijke cultuur van Amerika afspelen. Wellicht vinden wij, als deelnemers van de reis, in dit landschap de nodige inspiratie, die ons ook in Nederland een sleutel in handen geeft om als ontwerpers met het ook hier dreigende, ruimteverslindende ‘Exorbia’ om te gaan. In ieder geval geloven we met z’n allen dat de ontwerpende discipline er een steentje aan bij kan dragen. Dat ook Ole Bouman er stiekem wel in gelooft – ook al ontkent hij dat in zijn lezing – is eveneens te hopen; dit vertrouwen heeft hij nodig om het NAi in de komende jaren tot een instituut te maken waar impulsen vanuit kunnen gaan die van betekenis zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling in dit land en erbuiten.