Op 1 maart gaf Christian Rapp (architectenbureau Rapp + Rapp) een lezing op de Academie voor Bouwkunst Amsterdam. Het was in veel opzichten een toelichting en onderbouwing van een aantal projecten waar zijn bureau de afgelopen jaren aan gewerkt heeft. Tegelijk maakte Rapp het aanwezig publiek deelgenoot van persoonlijke motivaties, helden en leermeesters.
De lezing was een intrigerende aaneenschakeling van voorbeelden, gemeenplaatsen, interpretaties en lange citaten. Christian Rapps transhistorische verhaal ging, volgens eigen zeggen, over abstractie en traditie en voerde langs het werk en ideeën van mensen als Christo (Valley Curtain), Koolhaas, Unger, Koolhof en Collin Rowe. Sommige onderwerpen stipte hij kort aan, op andere ging hij wat dieper in. Interessant werd het bijvoorbeeld toen Rapp refereerde aan de vergelijking tussen zijn H-huis (Huis Santen) op Borneo-Sporenburg en het ouderlijk huis van de schrijver Thomas Mann in het noord-Duitse Lübeck. De huizen zijn in een aantal opzichten opvallend identiek. Zo zijn beide van voor tot achter doorwaadbaar. Het huis in Lübeck via een centrale poort, deel en twee binnenplaatsen tot de achter het lange huis gelegen tuin. In het H-huis ontwierp Rapp een gang op straatniveau, die tot de achtergelegen gracht doorloopt en het huis in twee delen splitst. Het huis van Mann is door de schrijver uitgebreid en analytisch beschreven in zijn wereldberoemde roman Buddenbrooks. Verfall einer Familie. Rapp citeerde de voormalige Nobelprijswinnaar echter niet geheel uit eigen beweging. Het was grotendeels een overgenomen citaat uit de entreerede van Bernard Colenbrander als hoogleraar architectuurgeschiedenis en -theorie in 2005. Colenbrander, voor de goede orde, is een groot bewonderaar van Rapps H-huis.
Wat persoonlijker werd de analyse toen Rapp inging op het dilemma waar de filosoof Wittgenstein mee worstelde toen hij zijn huis ontwierp, dat tussen 1926 en 1928 in Wenen werd gebouwd. Rapp is vooral gefascineerd door de wijze waarop Wittgenstein veel aandacht besteedt aan het probleem van de symmetrische plaatsing van een raam in een hoekkamer. Om het raam zowel in de binnen- als buitenmuur exact in het midden te kunnen plaatsen, moet hij uiteindelijk zijn toevlucht nemen tot onlogische en onzuivere kunstgrepen. Deze half mislukte poging tot het conceptualiseren van het denken intrigeert Rapp. Net als een ander beroemd gebouw uit de architectuurgeschiedenis dat ook in Wenen staat: het controversiële huis dat Adolf Loos ontwierp aan het Michaëlerpplatz (1909-1912). In die tijd werd het gezien als een regelrechte provocatie temidden van de overheersend klassieke en geornamenteerd stijlen die de stad kleurden. Voor Rapp is het huis van Loos vooral interessant omdat er, net als bij het Wittgenstein-huis, een constructieve leugen en obsessieve aandacht voor details is toegepast. De voorgevel van Loos gebouw lijkt te steunen op marmeren pilaren maar daarachter gaat in werkelijkheid een moderne staalconstructie schuil. Loos verwierf met de truc voor zichzelf de vrijheid om bijvoorbeeld met de diverse gevels te reageren op omliggende gebouwen. Rapp lijkt een duidelijke verwantschap met deze architect te voelen die ooit gezegd schijnt te hebben dat een architect een metselaar is die Latijn geleerd heeft. Ook Rapp zoekt – zoals de door hem geciteerde Arthur Wortmann in 2001 constateerde – naar het wezenlijke in de architectuur, maar voegt vaak ook eigentijdse recalcitrantie of weerbarstigheid toe. Zijn keuze voor traditionele bouwvormen en materialen is slechts een deel van de waarheid, er zit altijd een bepaalde spanning in verwerven. Die spanning was, mede door het citeren uit artikelen van derden over zijn werk, in de lezing niet altijd evident. Het feit dat Rapp zijn werkwijze met de aangehaalde (stijl)citaten van schrijvers, critici en architecten probeert te legitimeren maakt hem echter wel een interessante ontwerper. Interessant, maar niet onaantastbaar, wat een dergelijk zwaarwegend referentiekader ook zou kunnen beogen.
Ook bij een van zijn nieuwste projecten, het woningencomplex De Grote Hof in Ypenburg, passeren weer veel bekende Rapp-elementen de revue. Het complex, geheel bekleed met baksteen, omvat 246 woningen met parkeergarage en kent een zeer strenge, dogmatische plattegrond van vijf hoven: één grote en vier kleine. Hoewel de hoven schijnbaar moeten functioneren als collectieve ruimten die herinneren aan dorpspleinen, doet het project nog het meest denken aan een militaire kazerne. Rapp besteedde tijdens zijn lezing, maar ook tijdens het ontwerpen – in navolging van Wittgenstein, heel veel tijd aan de metselwijze en hoekoplossingen voor de gevel. Maar ook hier combineert de architect een schijnbaar traditioneel concept met dilettantisme. Een bezoek aan het bijna opgeleverde project levert daarvoor diverse bewijzen. Waar symmetrie, hovenstructuur en parkeren onder de woningen voor een rustige en comfortabele woonomgeving hadden kunnen zorgen, zijn nu een aantal voor de bewoners onaangename en dwingende keuzes gemaakt. Zo heeft een deel van de woningen een gedeeltelijk blinde achtermuur. Hierdoor hebben met name de noordelijk georiënteerde woningen een zeer somber karakter. Verder lijkt Rapp in zijn hang naar perfectie en controle te zijn vergeten dat ook bewoners dilettant kunnen zijn door het plaatsen van schuttingen rond hun tuinen. De architect moet daarom vrezen dat de beoogde conceptuele helderheid, strengheid en het zorgvuldige metselwerk juist aan de buitenzijde van het complex binnen de kortste keren aan het oog zal worden onttrokken. Toch nog een beetje Christo dus…