Recensie

Stadscahiers, de transformatie van de naoorlogse stad

De lancering van het tijdschrift Stadscahiers had niet op een beter tijdstip plaats kunnen vinden. Het tijdschrift, waarin vanuit de architectuur over de herstructurering van de naoorlogse woonwijken wordt geschreven, komt op het moment dat deze wijken ontegenzeggelijk in het midden van de belangstelling staan.

De lijst van veertig wijken die de minister van Wonen, Wijken en Integratie, Ella Vogelaar, een extra impuls wil geven, teneinde deze van ‘ondergang’ te behoeden, wordt gedomineerd door naoorlogse wijken. Dat geldt des te meer voor de groslijst van 140 wijken die haar voorganger minister Pieter Winsemius in eerste instantie had opgesteld. Hoofdredacteur Ruud Brouwers schrijft in het redactioneel van Stadscahier dat tachtig procent van de bebouwing in Nederland van na de oorlog is en grotendeels bestaat uit  naoorlogse stadsuitbreidingen. Hiermee wordt overigens gedoeld op de wijken die gebouwd zijn in de eerste drie decennia van de wederopbouw. Deze wijken vind je niet alleen in de vier grote steden. De wederopbouw heeft de stad over het land uitgespreid: meer dan de helft van de woningen is buiten de grote steden te vinden. Van de naoorlogse woningen passeren vanaf nu elk jaar 100.000 woningen de leeftijdsgrens van vijftig jaar – de leeftijd waarin deze economische gezien afgeschreven zijn. Daarmee komt onherroepelijk de vraag op wat ermee gedaan moet worden: sloop en nieuwbouw of uitponden, aldus Brouwers.

De opgave die hier ligt is duidelijk en enorm en rechtvaardigt de lancering van het tijdschrift, waarin de ervaringen van eerdere projecten gedegen worden vastgelegd en besproken. Wellicht kan het daarmee bijdragen aan een minder clichématige benadering van de opgaven, in de media worden de wijken nogal eens beschreven alsof deze op het punt staan de no-go area’s van de gebouwde omgeving te worden. Natuurlijk – in een heel aantal gevallen is zeker sprake van een cumulatie van problemen. Brouwers wijst op de omvang, ligging, opbouw van de bevolking, stedenbouwkundige opzet en de zwakke economie, die in de naoorlogse stad voor, Brouwers zegt het positief, uitdagende vraagstukken zorgt. Dat deze uitdaging aangegaan wordt door alle betrokken partijen, is echter niet vanzelfsprekend. De architect Henk van Schagen zegt in een, overigens wel erg kort, interview dat de architecten geweerd worden uit de naoorlogse wijken. Er heerst een destructief krachtenveld, stelt hij. De corporaties zijn vooral met zichzelf bezig: ze opereren als vastgoedontwikkelaars en hebben geen oog meer voor hun rentmeesterschap. Daarmee verliest de architect zijn cruciale en bemiddelende rol tussen bewoner en opdrachtgever.

Deze analyse wordt bevestigd in het uitdagende artikel van Justus Uitermark onder de welluidende titel Temper de Transformatiedrift. In het artikel over het failliet van de bewonersparticipatie stelt hij dat er sprake is van een total makeover in de naoorlogse wijken: “Er raast een storm van beleid door Nederlandse achterstandswijken. Sinds 1997 wordt onder de noemer herstructurering ingezet op een ‘integrale’ transformatie van de naoorlogse stad. Alle aspecten van het stedelijke leven – fysieke, economische, sociale – moeten gelijktijdig en in samenhang worden verandert.” Dat klinkt logisch en veel belovend, maar Uitermark wijst erop dat daarbij de bewoners zelf buiten de boot vallen. De processen zijn zo grootst en abstract geworden, dat eigenlijk planologische, stedenbouwkundige en architectonische kennis noodzakelijk is om op een zinvolle wijze mee te kunnen doen in de planvorming. Dat is voor de bewoners, zeker voor die van de meeste naoorlogse wijken, niet haalbaar, met als gevolg dat ze er pas bij betrokken worden, op het moment dat alles al vastgelegd is. De bewoners weten niet mee te spreken en collectief een goede woonomgeving af te dwingen op het juiste niveau: bij de politiek, marktpartijen en corporaties.

Uitermark baseert zijn analyse onder andere op de ontwikkelingen in Amsterdam Nieuw West. Volgens de redactie is deze wijk het laboratorium van de vernieuwingsopgave: het is een enorm gebied, er moet gezocht worden naar een balans tussen radicale vernieuwing en genuanceerde omgang met de cultuurhistorie, en bovendien houden gerenommeerde architect zich met de uitvoering bezig – vandaar dat dit gebied centraal staat in dit eerste nummer van de Stadscahiers. Wie met Ruud Brouwers de wandeling meeloopt door Nieuw-West, ziet dat de laatste reden niet in tegenspraak is met Van Schagens opmerking over het verlies aan positie van de architect in de herstructureringsopgaven. De toparchitecten die van Nieuw-West een permanente architectuurtentoonstelling maken (in de woorden van Peter Paul Witsen) hebben in hun sloop-nieuwbouw projecten geen positie tussen opdrachtgever en bewoners. De bestaande bewoners zijn domweg ‘geëlimineerd’, verplaatst. Het zou interessant zijn wanneer deze gerenommeerde architecten zich eens de werkelijke herstructurering van de bestaande stad zouden storten, of is die opgave te complex voor deze bureaus?

spread met foto’s van Jannes Linders (rechts) en Jan Sibon (links en midden)

Wat Brouwers allereerst tegenkomt in zijn wandeling door Nieuw West is de spierballentaal van veel hedendaagse interventies. Dieptepunt is volgens hem het fort van KOW, compleet met slotgracht en toegangsbrug. Uitroeptekens, noemt Peter Paul Witsen deze architectuur – Brouwers munt het met de term Nieuw Realisme. Nieuw Realisme staat volgens hem voor de samenwerking tussen overheid en markpartijen, die samen bepalen wat het resultaat van het bouwinitiatief moet zijn, via marktsegmentering, projectformules en vervolgens branding. Hierbij staat de bewoner inderdaad buiten spel en drukt de ontwikkelaar zijn stempel. In de toekomst is dit wellicht nog sterker. Witsen wijst in zijn inleidend artikel op het nieuwe convenant, dat de gemeente met de corporaties in 2006 sloot. Hierin trekt de gemeente zich meer en meer terug, ten koste van de eerdere visie vooral ook in te zetten op de ruimtelijke kwaliteit en de positionering van het hele gebied in de regio. Het initiatief ligt vanaf nu bij de ontwikkelaar-corporaties.

Stadscahiers kan in de discussie over dergelijke ontwikkelingen een positieve rol spelen. Het blad biedt ruimte om resultaten en ervaringen te presenteren. Gelukkig gebeurt dat niet op een eenduidige manier, maar is er ruimte voor verschillende gezichtspunten. Bovendien is het blad niet alleen beperkt tot de woningbouwopgaven. Herman Hertzbergers eigen herontwerp van Vredenburg komt langs, Felix Rottenberg breekt een lans voor een allochtone ondernemer die bij de heropening van het Bos en Lommerplein waarschijnlijk geweerd wordt, Simon Franke vat de belangrijkste literatuur over het thema samen, en bovendien is het blad rijk geïllustreerd met prachtige foto’s en goede plattegronden. Hiermee kan het tijdschrift een cruciale rol vervullen in een verdere nuancering en verdieping van de opgaven. Dat is noodzakelijk – ook rondom de genoemde lijst van veertig wijken spelen al te vaak clichés. Maar de culminatie van problemen in deze wijken hoeven niet fataal te zijn, al helemaal niet, stelt Brouwers, als gekeken wordt naar de vooruitzichten die in de naoorlogse wijken tegelijkertijd sluimeren. Voor de redactie ligt hierin een dwingend motief om het tijdschrift op de markt te brengen; om bij te dragen aan het slagen van de vernieuwingsoperatie. Van slagen is pas sprake, zo stelt Brouwers, als de segregatie, uitsluiting en afzijdigheid tot deelname aan de samenleving is omgebogen. Goed uitgangspunt, lijkt me: laat het tijdschrift een succes worden!