Naar aanleiding van de tegenvallende response door landschapsarchitecten op de studiereis Power of Place van het Fonds BKVB, vraagt tuin- en landschapsarchitect Paul Roncken zich af waarom landschapsarchitecten zich verre van het publieke vakdebat lijken te houden.
Als commissielid Stimuleringssubsidies Bouwkunst (Fonds BKVB, Amsterdam) valt het mij telkens op dat landschapsarchitecten zelden of nooit iets aanvragen. Zelfs niet om betaald! – deel te nemen aan een multidisciplinaire studiereis van drie weken naar Amerika. Het zal niet aan het thema hebben gelegen: een zoektocht naar de betekenis van landschap en openbare ruimte in Amerika. En zeker niet aan de titel Power of Place. Is er iets aan de hand als slechts 13% van de aanvragen door landschapsarchitecten worden ingediend?
Het is ietwat stigmatiserend om te gaan speculeren over de afwezigheid van aanvragen van landschapsarchitecten, maar het is wel op zijn plek. Want het is niet gezond voor de ontwikkeling het vakgebied. De speculatieve vraag die op korte termijn serieus beantwoord moet worden luidt: wat is het motief van landschapsarchitecten om zich een uitzondering daar gelaten te onttrekken aan het publieke vakdebat? En waarom maken ze geen gebruik van de mogelijkheden die het Fonds BKVB hen biedt om zich verder en breder te ontwikkelen? Ik gok op een top drie in deze volgorde:
Op drie:
Landschapsarchitecten hebben nauwelijks individueel werk, laat staan een individueel portfolio. Hierdoor voldoen ze niet aan de basisvoorwaarde van het Fonds BKVB die individuen op basis van hun individuele bijdrage aan het vakgebied honoreert. Landschapsarchitecten werken namelijk in zulke heterogene teamverbanden, dat de individuele bijdragen vaak niet eens vakmatig zijn, maar eerder gatenvullend. Als manusjes van alles bemoeien zij zich met het proces, de besluitvorming, de visualisatie van hoogst speculatieve concepten en slechts zelden ontwerpen ze met een duidelijk architectonisch resultaat dat wordt uitgevoerd.
Op twee:
Landschapsarchitecten hebben geen tijd. Ze werken hard en in teamverband, en hebben een redelijk goed georganiseerd sociaal leven dat ze niet willen verstoren. Drie weken naar het buitenland is een inbreuk op beide vlakken. Het is veel efficiënter om thuis te blijven google-earthen of over een paar jaar zelf eens naar Amerika op vakantie te gaan.
Op één:
Landschapsarchitecen hebben geen zin om geld te leuren. Als het op het maandagochtendoverleg gevraagd zou worden en de werkvloer zou het werkelijk stimuleren, dan zouden ze misschien wel gaan. Maar dat is niet gebeurd. Landschapsarchitecten zijn gewoon niet zulke vakidioten als architecten; architecten zijn veel meer begaan met hun vakgebied. Landschapsarchitecten doen gewoon hun werk en mengen zich niet graag in het theoretisch debat. Bovendien zouden ze bij een reis naar Amerika liever zelf de onderwerpen uitkiezen. Het land is veel te groot om in drie weken te bekijken, een beetje ronddwalen met een huurcamper of grote Amerikaanse bak past veel beter bij een dergelijke reis.
Ik hoop dat het steekt, deze suggestieve motieven om geen beurs aan te vragen want ik ben het zat. Landschapsarchitectuur kan niet alleen maar gedragen worden door die paar voorgangers die altijd weer op komen draven en wel hun nek uit durven steken. Landschapsarchitecten, dat zijn wij.
Wie hebben er dan wel gereageerd op de oproep van het Fonds BKVB voor de studiereis? 13 architecten, 16 beeldend kunstenaars, een klein twintigtal stedenbouwkundigen, vormgevers en beschouwers. Mensen waar landschapsarchitecten graag mee samen werken en waar ze in zekere zin ook tegenop kijken als mensen met meer persoonlijke grip op het vakgebied. Dat is inderdaad wat er ontbreekt aan de Nederlandse cultuur van het landschapsontwerp: persoonlijke stijl. Alsof het een taboe is binnen het vakgebied wordt persoonlijkheid ingeruild voor genius loci. Zo cijferen landschapsarchitecten zichzelf telkens uit een ontwerpproces weg. Ofwel het talent verstopt zichzelf in het landschap.
Tegelijkertijd beschouwt het gros van de landschapsarchitecten het vak van de tuinarchitectuur als hun eerste stille liefde. Opnieuw openbaar verklaard in de vorm van de Bijhouwerprijs 2006 voor Michael van Gessel, die met zijn kleinschalige ontwerpen de kern van het vakgebied weet blijven te raken – Eric Luiten bij de uitreiking. De tuinarchitect is het persoonlijke alterego van de landschapsarchitect, collectief verworpen tot een hoveniersexpertise, op die paar echte talenten na. De rest hobbelt achter de gelaagdheid van het landschap aan en weet zichzelf niet meer boven het maaiveld uit te tillen om een heldere motivatie op te stellen waarom zij mee zouden moeten met een studiereis. Is het niet tijd voor een ijking van de motieven van dit vakgebied?