Feature

Mensen maken de stad

Op 11 april organiseerden de gemeente Almere en Architectuur Lokaal gezamenlijk een vakdebat met als titel Mensen maken de stad. Hoewel met de subtitel stedenbouw van onderop, in Almere een verfrissende publieke aanpak voor de hand lag, was het uiteindelijk toch vooral een ‘one man show’ van wethouder Adri Duivesteijn op de bühne van het recent geopende theater van Almere.

Feitelijk draaide het die dag natuurlijk om het creëren van een moment en een podium waarop de ambities van Duivesteijn en een aantal daaraan gerelateerde concrete plannen gepresenteerd, toegelicht en misschien ook wel bediscussieerd konden worden. Sinds zijn aantreden in 2006 is Duivesteijn vrijwel ononderbroken in het nieuws geweest vanwege zijn ambitieuze plannen voor de jongste stad van Nederland. Hij heeft een aantal beleidsspeerpunten geformuleerd die er niet om liegen. Plannen die, als ze in de komende jaren en decennia daadwerkelijk ten uitvoer worden gebracht, het aangezicht van Almere fundamenteel zullen veranderen. Zo zet Duivesteijn in op buitendijks bouwen in de richting van Amsterdam/IJburg. Een ontwikkeling die al voor zijn aantreden landelijke bekendheid kreeg onder de naam ‘dubbelstad’. Het is een doelbewuste heroriëntatie op de kustzone die Almere, met uitzondering van de eerste kern Almere-Haven en wat sporadische ontwikkelingen, tot op heden vreemd was. Daarnaast wil Duivesteijn concrete stappen nemen in de verstedelijking en verdere ontwikkeling van de A6-corridor, een centraal gelegen gebied dat de huidige kernen van de stad met elkaar verbindt, maar tot op heden vooral fungeerde als groene bufferzonde tussen snelweg en bebouwing. Als het aan Duivesteijn ligt ontplooit zich hier in de komende tijd een ware stedelijke avenue die de stad een gezicht geeft.

Maar de meeste energie van de wethouder gaat naar zijn passie: de ontwikkeling van grootschalig particulier opdrachtgeverschap. Duivesteijn, zo heeft hij herhaaldelijk in interviews bekend, is eigenlijk vooral naar Almere gekomen omdat hij daar een lang gekoesterde droom kan realiseren: stedenbouw voor de burger, stedenbouw van onderop. Hij beschouwt het als een buitenkans om, na jaren actief te zijn geweest op diverse posities in de ruimtelijke ordening, nu eindelijk een serieuze slag te kunnen slaan met particulier opdrachtgeverschap. Almere biedt hem wat dat betreft ideale omstandigheden. De stad ligt strategisch aan de noordvleugel van de Randstad, de gemeente is in het bezit van veel grond en de stad is aangewezen als bouwlocatie voor duizenden toekomstige woningen. Met name de grondpositie van de gemeente biedt de bestuurder mogelijkheden die elders ongekend zijn. Doorgaans is grond immers in het bezit is van projectontwikkelaars. In Almere heeft de rasbestuurder bijna vrij spel, en hij is intussen behoorlijk op dreef met spelen.

In zijn openingsbijdrage aan het debat ontvouwt Duivesteijn puntsgewijs nogmaals zijn programma ‘Ikbouwmijnhuisinalmere’. Met gevoel voor dramatiek onderstreept hij dat de promotie en emancipatie van particulier opdrachtgeverschap een breuk met de huidige en plannings- en bouwpraktijk betekent. Landelijk, maar juist ook in Almere, dat in de afgelopen dertig jaar dankzij een geoliede plannings- en bouwmachine uit de grond is gestampt. Duivesteijn pareert dat leunen op een kwantitatief en beproefd praktijkautomatisme met een visionair pleidooi voor een herbezinning op de essentiële waarden van stedenbouw. Duivesteijn wil de burger weer als begin én eindpunt van het proces aanstellen. Hij is namelijk overtuigd van het feit dat elke ondernemende mens gedreven wordt door ‘eigen kracht, eigen behoeften, eigen dromen, eigen initiatief’. Deze heroriëntatie gaat vooral ten koste van instituties en grootschalige aanbodpartijen die het wonen in Nederland sinds het begin van de vorige eeuw (de invoering van de Woningwet) in toenemende mate hebben bepaald. Hoewel er zeker risico’s en onzekere factoren zijn, is het herstel van de relatie tussen mens en wonen op zijn minst een prikkelend uitgangspunt. Zeker voor een politicus wiens partij bekritiseerd wordt om een gebrek aan visie en discussie.

In Duivesteijns actie schuilt nog een andere, briljante bijwerking die vooral voor de jonge stad Almere van groot belang is. Met het centraal stellen van particulier opdrachtgeverschap als onderscheidend en structurerend element van de (toekomstige) stad, ligt een nu nog onderontwikkelde betrokkenheid van bewoners binnen handbereik. Grootschalige particulier opdrachtgeverschap kan in Almere zorgen voor een grotere hechting aan de plek door een sterkere betrokkenheid bij de totstandkoming van het eigen huis. Daar kan geen folder- en advertentiecampagne tegenop. Duivesteijns plannen bieden zicht op een revolutie in de nationale volkshuisvesting en een tweede jeugd voor de stad Almere.

Is er dan helemaal niets op af te dingen? Natuurlijk wel. Een aantal kritische geesten, speciaal uitgenodigd voor het debat, deed wat pogingen. Paul Schnabel (directeur Sociaal en Cultureel Planbureau) waarschuwde bijvoorbeeld voor de redelijk armoedige traditie in ons land bij het geven van vertrouwen en het creëren van voorwaarden en vooral vrijheden die eigen initiatief kunnen stimuleren. Ook wees Schnabel op het latent aanwezige gevaar dat algemene gedachten over wonen doorgaans eerder leiden tot conservatisme dan tot experimenteerdrift. Getuige de zichtbare ‘catastrofes’ in veel vrije-kavel-wijken. Zijn karakterisering van het algemene beeld van eigenbouw, ‘een te dikke vrouw in een legging’ was tegelijk een amusant als relativerend schot voor de boeg van de gedreven wethouder.

Het immers nog geen uitgemaakte zaak of de geregisseerde begeestering van Duivesteijn weerklank vindt. Het is vooralsnog de vraag of er wel voldoende ondernemende mensen zijn die in de ‘attractie van Adri’ durven te stappen. Ook kan betwijfeld worden of de situatie in Almere niet dermate uitzonderlijk is, dat het (goede) voorbeeld vrijwel nergens in ons dichtbebouwde lang opgevolgd kan worden en dus voorbestemd is om tot incident geridiculiseerd te worden. Tenslotte toonden de gepresenteerde studieontwerpen van OMA, Must, MaO, Neutelings Riedijk en MVRDV aan dat de spanning tussen een gefaseerd geplande stad, volgens het principe van organische stedenbouw, en de onberekenbare vrijheid van het individu, niet op voorhand weggenomen kan worden. Elk van de ontwerpen, die overigens niet worden uitgevoerd, toont aan dat effectieve stedenbouw afhankelijk blijft van regie, structuur en regels. De vijf ontwerpen illustreren daarmee, wellicht onbedoeld, het grootste gevaar van de missie ‘Ikbouwmijnhuisinalmere’. Namelijk een ondermijning van het concept doordat er toch weer sturing van bovenaf zal zijn, die de ontwikkeling van onderop bij voorbaat frustreert. Het is dus voorlopig nog even afwachten of de mensen daadwerkelijk de stad mogen en willen gaan maken.