Feature

De tussenruimte in kaart gebracht

Sloopgebieden worden nauwelijks als volwaardig onderdeel van de stad beschouwd, ze vormen slechts een overgangsperiode van de oude wijk naar een nieuwe prachtwijk. Ten onrechte, vindt het Haagse mobiel projectbureau OpTrek, een kunstenaarscollectief dat de tussenruimte van de stedelijke vernieuwingsdrift centraal stelt.

Waar veel bestuurders en beleidsmakers een sloopgebied zien als een noodzakelijke, maar tijdelijke fase op weg naar een prachtwijk, is die ‘tussenruimte’ of ‘transformatiefase’ juist het werkterrein van ‘mobiel projectbureau’ OpTrek. Het kunstenaarscollectief onder leiding van Sabrina Lindemann verhuist sinds enkele jaren mee met de sloopzone die binnen Transvaal geleidelijk verschuift en heeft in panden kantoor gehouden die al lang tegen de vlakte zijn. Waar de bewoners noodgedwongen zijn verdwenen, zoeken de kunstenaars die gebieden juist op. OpTrek beschouwt de sloopzone als een volwaardig onderdeel van de stad en ziet daarin een aanleiding om de stedelijke vernieuwingsoperatie en Nederlandse planningsdrift te bevragen.

Sloopgebieden staan niet op de kaart. Ze worden als een tijdelijk fenomeen beschouwd, als een noodzakelijk kwaad dat genegeerd, verhuld of op zijn best opgeleukt wordt. Toch vormen herstructureringsgebieden een onlosmakelijk onderdeel van de stedelijke conditie. Niet alleen in Transvaal worden drieduizend woningen – bijna de helft van het totaal – in twaalf jaar tijd gesloopt en vervangen door 1600 nieuwe – voornamelijk – eengezinswoningen, veel wijken hebben en krijgen de komende jaren te maken met stevige ruimtelijke ingrepen.

OpTrek houdt niet alleen een pleidooi voor de tussenruimte, maar draagt ook alternatieven voor gebruik aan. Een voorbeeld daarvan is het project Hotel Transvaal dat architectenbureau RAL2005 voor OpTrek ontwikkelde. Het idee is dat de gehele wijk als een hotel wordt opgevat. Woningen die op termijn worden afgebroken en verspreid door de wijk liggen, zijn door kunstenaars of winkeliers uit de buurt omgetoverd tot bijzondere hotelkamers. Voorlopig gaat het om zes kamers die ieder een eigen identiteit hebben, zo zijn er bijvoorbeeld een Chinese kamer en een Indiase kamer. Het resultaat is verbluffend, het geijkte beeld van een slooppand als dichtgespijkerde woning waar het behang als rafels van de muur komt, wordt volledig op zijn kop gezet. Op 24 juni gaat Hotel Transvaal open voor publiek. Iedereen kan dan een tweepersoonskamer reserveren voor nog geen dertig euro per nacht. Voor de ontbijtzaal moeten gasten de volgende ochtend een blokje om, naar het Turkse restaurant Tadim in de Kempstraat.

Hotel Transvaal spreekt tot de verbeelding. Het hotel laat zien hoe winkels en voorzieningen in de wijk ingezet kunnen worden, draagt bij aan de leefbaarheid in het transformatiegebied en zet de wijk in verandering op een positieve manier op de kaart. Onlangs mocht een groep kunstenaars, architecten en sociaal wetenschappers het hotel uitproberen. Zij deden mee aan het eerste Laboratorium Transformatieruimte dat OpTrek samen met architect Iris Schutten organiseert en dat in het najaar van 2008 nieuwe concepten voor stedelijke gebieden in transformatie op moet leveren. De deelnemers werd gevraagd om het veranderende Transvaal tijdens een LAB van drie dagen in kaart te brengen, te ‘mappen’. Zij kwamen daarvoor bijeen in het kantoor van OpTrek, een door In Situ tot loft omgebouwde sloopwoning en gingen natuurlijk op pad in de wijk.

Wat duidelijk naar voren komt in de analyses van de deelnemers is dat de oude en toekomstige wijk nooit ver weg zijn. Zo wijzen ontwerper Krijn Christiaansen (ontwerper) en Like Bijlsma (architect) op de aanwezigheid van kleinschalige ontmoetingsruimtes zoals koffiehuizen. Het aantal zal na de herstructurering drastisch afnemen en bovendien geclusterd worden. Het gaat volgens Cihan Bugaci van Memar Dutch Architects voorbij aan de gegroeide netwerken in een wijk. “Drie Turkse of Marokkaanse bakkers bij elkaar lijkt veel, maar elk heeft zijn eigen klantenkring.” Het illustreert niet alleen het gebrek aan kennis van planologen die vanaf de tekentafel ingrepen in een bestaande wijk doen, het toont eveneens aan dat de Nederlandse planning veel ‘te wit’ is. Er bestaat te weinig oog voor het gebruik van de ruimte in een wijk en welke betekenissen daaraan gegeven zijn.

Marjolijn Dijkman (kunstenaar) werd getroffen door de sporen van verblijf in het dichtgetimmerde deel van de wijk. Haar observatie is dat een verlaten gebied waar de woningen en lege straten staan te wachten op de sloophamer, laat zien waar de planning het niet gehaald heeft. Het zijn plekken waar geprobeerd is om te sturen maar waar het resultaat volstrekt anders uitpakt. Dat leidt tot vreemde contrasten en onverwachte natuur. Een treffend voorbeeld vormen de bomen die een hufterproof hekwerk om de stam hebben gekregen maar daardoor vergroeid zijn met het ijzer. Overigens merkt Dijkman op dat een tijdelijke ruimte ‘een gat in de planning’ is, maar dat die niet leeg is. Zowel mensen, planten als dieren nemen de ruimte in die door anderen is verlaten.

Van de groep waar onder anderen Anne Hemker (socioloog) en Onno Dirker (kunstenaar) deel van uit maken, mag dat nog een stap verder gaan. Zij vinden dat het tussengebied nog te weinig de mogelijkheid krijgt om te zijn wat die in essentie zou moeten zijn: een vrije ruimte. ‘Zo’n gebied wordt toch steeds weer beheerst. Er staan hekken, woningen worden dichtgespijkerd en sociale programma’s worden ingevlogen’. In de tussentijd zou wat hun betreft veel meer kunnen gebeuren. ‘Versterk de verloedering, beperk die niet en implanteer niet van alles, laat het een beetje aanwaaien’. Zij zien de tussenruimte kortom als een testruimte, een vrijplaats zonder borden, hekken en verboden. Het is de sloopzone die ontkomt aan de planningsdrift en die bestaat als een leeg gebied op de kaart. Door een ieder naar eigen inzicht in te vullen.