Feature

Edge Cities of City Stories on an Edge

Donderdagavond 14 juni vond alweer de vierde en laatste netwerkstadlezing plaats, georganiseerd door het Atelier Zuidvleugel en het NAi. Daar waar de eerste drie inleidende beschietingen waren, gericht op afzonderlijke thema’s als openbaar vervoer, groen, cultuur-historie en governance, stond nu het pièce de résistance op het menu; oftewel de postmetropolis, het ongrijpbare van de zogenoemde ‘reluctant metropolis’.

De verwachtingen waren dan ook hooggespannen, het huis uitverkocht en het onweer net boven Rotterdam in alle hevigheid uitgebarsten. Niets kon meer mis gaan deze avond. De hoofdspreker was immers Edward Soja; dé auteur van Post-modern Geographies (1989), Thirdspace (1996) en Postmetropolis (2000). Weliswaar kregen we eerst nog een algemene inleiding van Ole Bouman voorgeschoteld en door Paul Gerritsen wat voor iedereen al lang bekende inventarisatieplaatjes van de Zuidvleugel van de Randstad. Wie zat daar nu toch op te wachten? Soit. Want toen kwam immers de grote meester zelf. Zijn lezing bestond uit vier delen: allereerst enkele beschouwingen over wat hoofdthema’s uit zijn werk, vervolgens wat losse toespelingen op Los Angeles, daarna een kleine satellietenvlucht over Europa, om tenslotte te belanden bij de Saarlorlux region – La Grande Région – zijn meest recente ontdekking, zo maakte hij me nog kort tevoren deelgenoot.

Het eerste onderdeel ging onder andere over postmetropolitan spaces, global urbanization, new regionalism, the spatial turn en multiscalar complexities. Soja’s belangrijkste claim was hier eigenlijk dat actuele ontwikkelingen niet zozeer fragmented of concentrated, noch urban of suburban, global of local, gediversifieerd of gespecialiseerd, gedeterritorialiseerd of geterritorialiseerd zijn, maar dat er thans een ruimte aan het ontstaan is die min of meer vanzelfsprekend elk van deze polen in zich combineert. Natuurlijk zinspeelde hij hier ook op zijn derde ruimte, de ruimte van de verhalen en percepties, net als op zijn overtuiging en oogmerk om die ruimte weer in het centrale middelpunt van de urbane (post-marxistische) theorievorming te krijgen. Maar voor diegene die een beetje bekend is met Soja’s werk en de algemene urbane theorieontwikkeling van de afgelopen tien jaar, vertelde hij in feite niets nieuws. Sterker nog, voor diegene die dat niet is, ook weer op een zodanig losse en flodderige manier dat het hun naar mijn mening weinig wijzer zal hebben gemaakt. Dit ook getuige de discussie aan het eind.

Dat zal mogelijk ook te maken hebben gehad met de vervolgbeschouwingen over Los Angeles, alwaar op basis van een vage google earth scan even wat losse algemeenheden over deze toch wel opmerkelijke urbane conurbatie werden neergelegd. Bovendien herkende ik hierbij zonder meer enkele analyses van Charles Jencks, Joel Garreau e.a., die al eerder op het heteropolistisch karakter van deze conurbatie hebben gewezen. Het feit dat sommige delen van deze stad meer werkplekken bezitten dan bedden en over het algemeen genomen Los Angeles een hogere dichtheid heeft dan New York komt niet van Soja en is ook al eerder en beter geanalyseerd. Daar hebben we Ed niet voor nodig. Maar ik begon mijn tenen toch werkelijk te krommen, toen de lezing op het voor mij meer bekende (West)Europa kwam. Aan de hand van een oude bewerkte en ook al uit den treure gebruikte Nasa-foto van Europa bij nacht, werd even de loftrompet over de European Spatial Development Perspective (en hun Nederlandse makers) gestoken. Mogelijk weet Soja niet dat dit ESDP feitelijk geen enkel effect op het Europese beleid en planningstelsel heeft gehad; sterker nog eigenlijk min of meer een uitvergroting van de modernistische en ook in Nederland inmiddels achterhaalde principes van de VINEX, VINAC en Vijfde Nota was. Ik viel echter totaal van mijn stoel toen tenslotte out of the blue en onbeargumenteerd de Saarlorlux regio als de meest perspectiefvolle van West-Europa naar voren werd geschoven. Deze regio – door Soja op de Nasa nachtfoto ergens gelokaliseerd ter hoogte van Frankfurt am Main en niet in het bij nacht minder verlichte gebied tussen Luik en Straatsburg – was volgens hem zelfs zo sterk dat het zwaartepunt van de Rijn-Maas-Schelde Delta (oftewel de Rand/Ruit/Ruhrconurbatie) zich zonder twijfel richting het oosten zal gaan verschuiven. Geen spoor van meervoudigheid, multigelaagdheid of social en multiscalar complexity meer in zijn betoog. Alle beschouwingen over de reluctant metropolis even vergeten. Want wat deze onbeargumenteerde analyse nog feitelijk met een postmoderne, third space of postmetropolis van doen heeft, was eigenlijk volstrekt in de Rotterdamse donder verdwenen.

Gelukkig dat daarna in ieder geval Arnold Reijndorp nog de laatste verwijzing van Ed Soja naar Jane Jacobs op kon nemen, en de relevante vraag aan de orde stelde of er (in de Zuidvleugel of de ‘megalopool’ van de RMSD) nu sprake was van een Urbanized Region of een City on a large scale. Gelukkig liet hij het antwoord op die vraag in het midden, door uiteindelijk terecht te spreken van spaces of interelated densities, spaces of emancipations, integration and dissemination, new creative spaces and intermediary spaces. Zijn laatste thema bleek een typefout: ‘cost’, in plaats van ‘coast’. Het werd echter niet verder toegelicht. Want waarom zou juist de kust door het atelier Zuidvleugel op de agenda geplaatst moeten worden? Daarmee bleef ik toch met de voor mij onbevredigende vraag achter of we het nu over Edge Cities of over min of meer vrijblijvende City Stories on the Edge gehad hebben. Het zal wel mode zijn, want ook de architectuurbiënnale kent dat euvel.