Feature

Emoties houden het DNA van Twente in stand

Bij het herbestemmen van industrieel erfgoed kunnen bestaande waardes liefdevol en met respect worden opgenomen in nieuwe toevoegingen. Als historische restanten onderdeel zijn van een droom, blijven het geen betekenisloze relikwieën maar vormen zij een inspiratiebron voor een levend blijvend DNA. Of dat nu in Mechelen, Amsterdam of Enschede is. Dat bleek tijdens een bijeenkomst in het door SeARCH ontworpen cultuurcluster in het voormalige Rozendaalcomplex in Enschede.

Het kan verkeren. Was het ooit een tendens om oude fabrieksgebouwen te slopen om daarmee de herinnering aan armoede en werkeloosheid uit te bannen, nu lijkt het industrieel erfgoed alom omarmd te worden. De relieken worden nu vaak gekoesterd als tekens van lokale of regionale identiteit. Maar de meest succesvolle herbestemmingprojecten ontstaan uit burgerinitiatieven, als de associatie met het gebouw geliefd is en er passie in het spel is. Als de ratio overheerst, verdwijnt de ziel en rest een façade waarachter alleen de vierkante meters tellen.

Om aandacht te geven aan de succesbepalende intenties bij het herbestemmen van industrieel erfgoed organiseerde het Architectuurcentrum Twente op 14 juni een avond met als titel ‘Het DNA van Twente’. De ondertitel luidde ‘Industrieel erfgoed: relikwie of inspiratiebron?’. Met het Rozendaalcomplex in het hart van Roombeek, had de organisatie een ideale locatie voor de bijeenkomst gevonden. Het gebouwencomplex kent een roerige geschiedenis en de restanten vormen bij uitstek het DNA van Twente. Na de teloorgang van de textielindustrie volgde op 13 mei 2000 een tweede ramp toen de vuurwerkramp het complex zwaar beschadigde.

Het Amsterdamse SeARCH architects mocht het ontwerp maken voor de herbestemming als cultuurcluster. Inspiratie vond architect Uda Visser in de voormalige functie van het gebouw. De weefgetouwen van destijds vertaalde zij in een weefsel van nieuwe functies. Oude structuren zijn zoveel mogelijk gehandhaafd, met als sprekend voorbeeld het dak van de pakloods dat met ‘pleisters’ is hersteld. Oud en nieuw sluiten soms confronterend op elkaar aan, maar altijd om bestaande waardes te handhaven in aansluiting op nieuwe onderdelen.

Het ontwerp gaat uit van de centrale fabrieksstraat in het complex, waaromheen het complexe programma is georganiseerd. De openbare straat zorgt ervoor dat iedereen door het historische gebied wordt geleid. Deze openheid manifesteert zich ook door de lange gesloten muur aan de rand van het complex letterlijk open te breken met perforaties. De Twentsche Welle, het nieuwe museum dat gevestigd zal worden in de oude pakloods, is via een loopbrug en een onderdoorgang verbonden met een nieuwe toren, waardoor de ertussen gelegen fabriekstraat vrij wordt gehouden. In de toren zijn de entree, alle ondersteunende functies van het museum en de sterrenwacht ondergebracht. Hiernaast bevat het cultuurcluster een centrum voor beeldende kunst, woningen, een café en ateliers.

Naast de herbestemming van het Rozendaalcomplex haalde de organisatie ook andere voorbeelden in huis die aantoonden dat historische restanten blijvend onderdeel uit kunnen maken van een collectieve DNA. Freek Persyn van het Brussels architectenbureau 51N4E toonde enkele opmerkelijke projecten waarin oud en nieuw worden verenigd. Hoogtepunt was ongetwijfeld het Erfgoedcentrum Lamot dat is gehuisvest in de vroegere, gelijknamige brouwerij in hartje Mechelen. Meest in het oog springende ingreep is de creatie van 'Mechelen Centraal'. Hiervoor werd een volledige laag van het brouwgebouw gestript en vervangen door een glazen wand. Het resultaat is een reusachtige openbare ruimte met een schitterend panorama op de binnenstad. 51N4E weet met weinig middelen veel te bereiken. Persyn: ‘Wij prefereren de logica boven esthetica. Met kleine ingrepen kun je vaak een complexe situatie veranderen in één ruimtelijk ding. Dat kost weinig en heeft veel effect. Als de associatie met het gebouw geliefd is, dan is de emotie goed en kun je met goedkope oplossingen volstaan. Dan kun je verschillen in kwaliteit aanbieden in plaats van uitsluitend vierkante meters.’

Indiëcomplex Almelo ontwerp Urhahn Urban Design

Kinetisch Noord is een ander voorbeeld van bijzondere herbestemming met behoud van de ziel van een complex. Eva de Klerk is initiatiefnemer van deze broedplaats die in 1999 de voormalige scheepswerf van NDSM op de noordelijke IJ-oevers in Amsterdam betrok. Volgens De Klerk is dit in Amsterdam het enige burgerinitiatief van formaat dat zich heeft kunnen handhaven tussen de ‘grote jongens’ zoals projectontwikkelaars. De Klerk en haar groep kon de werf, die 10 miljoen achterstallig onderhoud had, huren als monument. De benodigde miljoenen – bijeengescharreld uit allerlei subsidiepotjes – werden ingezet voor het aanleggen van een infrastructuur en het maken van een goedkoop casco, los van de bestaande tot 25 meter hoge ruimtes. Hierdoor en dankzij de lage huren konden de kunstenaars zelf investeren in een eigen plek, hetgeen de totale waarde van het complex nog eens met 10 miljoen vergrootte. Eva de Klerk noemt het project vooral succesvol omdat het als democratisch proces met passie is ontwikkeld, bottom-up, zonder ontwerp vooraf. Maar het was toch vooral ‘the right time, the right moment’.

Tenslotte keek het Architectuurcentrum Twente ook vooruit door Gert Urhahn van Urhahn Urban Design uit te nodigen een toelichting te geven op het Indiëcomplex in Almelo. Dit industrieel gebied aan de rand van de binnenstad komt vrij voor herontwikkeling. Urhahn maakte voor de transformatie van dit 23 hectare grote werkgebied een planconcept dat ruimte vrij laat om op actuele en toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Met het motto ‘weven’ (een verwijzing naar de oorspronkelijke industriële activiteit) wordt de identiteit van het gebied vast gehouden. Die identiteit wordt vooral bepaald door de diversiteit aan sferen in het gebied, maar ook door het aanwezige groen en het water. Van het industriële verleden zullen enkele karakteristieke fabriekshallen worden hergebruikt. Urhahn benadrukte dat initiatieven vanuit Almelo essentieel zijn om de reanimatie van dit gebied tot een succes te maken. Een ingestelde denktank zal hier input voor moeten leveren.

De getoonde voorbeelden van geslaagde herbestemmingen van industrieel erfgoed hebben – hoe divers van aard ze ook zijn – een aantal opmerkelijke overeenkomsten. De bewaarde en soms aangepaste, historische elementen worden steevast liefdevol en met respect opgenomen in de nieuwe toevoegingen. Bestaande waardes worden niet betekenisloos door ze als geruststellend decor in te zetten of ze als onbruikbare relikwieën in te pakken. De getoonde voorbeelden laat zien dat de restanten van ons industriële verleden onderdeel kunnen worden van een droom en dat ze zo blijvend onderdeel uitmaken van het DNA van Enschede, Mechelen of van Amsterdam. Aan het einde van de avond bleef nog wel een grote vraag in de lucht hangen: wie durft er te dromen in Almelo?