Feature

Ik ga op reis en ik neem niet mee…

Antropoloog Arjun Appadurai sprak op 6 juni in de Rotterdamse Kunsthal op een van de PowerTalks die binnen het kader van de Internationale Architectuur Biënnale werden georganiseerd. De titel van zijn lezing: Solids and Liquids: Notes on the Materiality of Terror.

Thijs Vissia

‘If in doubt don’t pack it‘. Arjun Appadurai citeert een inpakinstructie voor luchtvaartpassagiers. De formule is er een die van alledaagse gebruiksvoorwerpen opeens terreurverdachten maakt: poedertjes, haarspelden, scheermesjes, vloeistoffen. Containers vol waterflesjes worden wereldwijd verzameld bij de check-ins van luchthavens als gevolg van de verscherpte anti-terreur maatregelen. Volgens Appadurai een demonstratie van het risico dat schuilgaat in alledaagse materialen. Want ondanks alle voorzorgsmaatregelen is en blijft het vliegtuig een vliegende bom en daarmee simulacrum van alle gebruiksobjecten die niet mee mogen.

Arjun Appadurai is professor aan de New School University in New York, waar hij ooit les kreeg van Hannah Arendt. De lezing die Appadurai op 6 juni hield in de Kunsthal kan gezien worden als een afgeleide van zijn werk over mondialisering, geweld en angst, in het bijzonder zijn laatste boek Fear of Small Numbers (2006). Appadurai sprekend is een waterval van metaforen en beschrijvingen die elkaar in heftig ritme opeenvolgen, af en toe glimlachen ontlokkend aan een overdonderd publiek. Hier een verwijzing naar Bataille, daar een vleugje Agamben en Deleuze, en het geheel aan elkaar rijgen met Lefebvre. Appadurai’s lezing die hij aankondigt als Solids and Liquids: Notes on the Materiality of Terror, is een esthetische verkenning van de materialiteit van terreur.

Het dodental van de 9/11 aanslagen viel volgens Appadurai in het niet ten opzichte van de materiële vernietiging, de dramatische neergang van de Twin Towers. Hierdoor werd 9/11 de unheimische apotheose van dagelijkse destructie en sloop die plaats vindt in de metropolis. Het openbaart de immer aanwezige fragiliteit die zich vlak onder het oppervlak van het stedelijke weefsel bevindt. Terroristische aanslagen, gericht als ze zijn op de stedelijke infrastructuur, tonen ons dat onze dagelijkse omgeving opeens in staat is tot radicale vervorming: metaal buigt, plastic smelt, steen brokkelt af. De stad wordt als het ware gefileerd, stelt Appadurai. Onderhuids schuilt een werkelijkheid die Appadurai kent van zijn chaotische geboortestad Mumbai, waar non-stop alles, maar dan ook álles wordt opgebroken en herbouwd, en zijn thuisbasis New York, waar een reconstructiespektakel plaatsvindt, vergezeld door een ongehoorde speculatieve prijsontwikkeling en een skyline gevuld met bouwkranen.

De stad als object van permanente verwoesting en reconstructie: zijn analyse van de materialiteit brengt Appadurai ertoe de terreuraanslagen te herinterpreteren als een sinistere Dadaïstische imitatie van een alledaagse werkelijkheid. Een inferno van symbolen waar desondanks de alledaagsheid onmiskenbaar doorheen schemert.

Het hoofd vol van rondzoemende gedachtes, die een moeilijk vatbare conceptuele dans uitvoeren, begeef ik mij naar de uitgang. Mooie analogieën, maar wat betekent het dat terreur een inversie is van het alledaagse? Lefebvre bekritiseerde de verstompende routine van het alledaagse leven en pleitte voor een praktijk van intensief beleefde momenten, de situaties waaraan de situationisten schatplichtig zijn. Appadurai lijkt te stellen dat terreur deze kritische rol heeft overgenomen en geconfisqueerd. Hij maakt daarbij nog een belangrijk onderscheid tussen ‘vertebraal’ georganiseerde terreur, die van organisaties met gecentraliseerd ‘ruggengraat’ model – een terreur die zogezegd een educatieve functie heeft, en de ‘cellulaire’ terreur van diffuse organisaties zoals Al Qaida.

‘Wat me niet doodt, dat maakt me sterker’, het zijn bekende woorden van Nietzsche. Een minder romantische lezing van de wereld na 9/11 lijkt hier op zijn plaats. Het alledaagse is niet aangeslagen maar heeft zich gewapend. Het ontleent extra organiserend vermogen aan terreur, die identiteiten op scherp zet en de ruimte voor kritiek radicaal inperkt. Het alledaagse beweegt zich – tenminste in het westen – van capsule tot capsule, van gated community naar door magneetpasjes besloten werkplekken. Waarom gingen de bewoners van Mumbai, Londen en Madrid weer stoïcijns de metro in zodra ze konden? Ach ja, er moet geld worden verdiend, geeft ook Appadurai grif toe. In dat opzicht tonen de terreuraanslagen ons juist de kracht van het alledaagse, de nuchtere stadsbewoner, bekend met de statistiek van miljoenen lichamen die zich dagelijks van hot naar her begeven, bekend met de economische dwang die de hypotheek of huur van zijn huis hem oplegt.

Hoe dan ook, filosofen hebben de wereld op vele manieren geïnterpreteerd, het komt erop aan haar te veranderen. Veel handelingsperspectief bood Appadurai ons niet. Hij vertelde over hoop, zegde te geloven in activisme, niet uit rationele overweging, maar onder externe compulsie door een gebrek aan alternatieven. Hij is in het bijzonder geraakt door het activisme van de daklozen in Mumbai, maar na vragen uit de zaal of hij ook macro-oplossingen kon noemen, verklaarde hij dat de Wereldbank ook zo slecht nog niet is. Op dit punt had menig toehoorder het liefst meer van die conceptuele jongleerkunst gezien, hadden we graag onder de externe compulsie van Appadurai zijn woordenvloed onze dystopische toekomstvisies willen inruilen voor een hoopgevende vooruitblik.

Ik loop weer terug, de stad in. Een bouwput komt voorbij, naakte rioolbuizen in de open hemel. Ik kijk gebiologeerd naar beneden en probeer de terreur van het alledaagse te bevatten. De bouwput kijkt terug en glimlacht geheimzinnig.