Op 15 juni 2007 hangt er een feestelijke sfeer in de Ridderzaal. Rijksadviseur voor het Landschap Dirk Sijmons presenteert een advies over windturbines in het Nederlandse landschap. De aanwezigheid van drie ministers, Cramer (VROM), Verburg (LNV) en Van der Hoeven (EZ), geeft aan dat het menens is. Verschillende werelden vullen hier de stoelen: planologen en ontwerpbureaus, boeren en milieuverenigingen, energiebedrijven, lobbyverenigingen en banken.
In het prettig leesbare, driedelig rapport wordt duidelijk gemaakt wat de opgave is voor de komende tijd. Het deel Visies behandelt de studies van MVRDV, NL Architects, MattonOffice, Paul van Beek Landschappen en Hans van Houwelingen. De belangrijkste uitkomsten van deze studies zijn gebruikt, vertaald en opgenomen in het Advies. Het deel Achtergronden gaat dieper in op de recente ontwikkelingen rond windturbines en bevat diverse onderdelen zoals beleid en internationale voorbeelden. Hier komen ook de meer technische onderdelen naar voren, ofwel windenergie als jongensproject: hoe hard kan ie, hoeveel vermogen heeft ie en hoe hoog is ie. Even een greep voor de jongens onder ons: de nieuwe generatie windmolens, of liever windturbines, is tussen de 80 en 120 meter hoog (Euromast) en kan een vermogen hebben van 4,5 tot 5 Megawatt. Verder opvallend: maar liefst 85% van het opgestelde vermogen is in het bezit van particulieren, vooral boeren.
Het rapport verschijnt op een logisch moment als je bedenkt dat, naast het feit dat windenergie een rol zal moeten spelen in het behalen van Kyoto-doelen, er een nieuwe generatie windmolens aankomt die niet zomaar meer in het landschap in te passen valt. De ruimtelijke impact die deze molens hebben (bij helder weer zijn ze al vanaf 20-30 km afstand te zien) zorgt er tegelijkertijd voor dat de maatschappelijke weerstand zal toenemen.
De huidige praktijk leert dat windmolens landschappelijke asielzoekers zijn, die volgens sommigen een generaal pardon verdienen en volgens anderen zo snel mogelijk het land uitgezet moeten worden. De hedendaagse windmolens worden gezien als een bedreiging van de horizon. Het heilige horizontale versus het vuile verticale. Maatschappelijke weerstand is een probleem dat serieus dient te worden genomen. Met het oog op de groei van het aantal en de grootte van de turbines kan die weerstand wel eens verder groeien. Plaatsing wordt gezien als een negatieve keuze, of er moet financieel iets mee te winnen zijn. Volgens Dirk Sijmons zorgt de opeenstapeling van wetten, regels en zones voor een landscape of hell letterlijk en figuurlijk.
De bezitters zien de molens als een goede investering. Het draaien van de rotor betekent geld. Hier wordt naar het landschap gekeken als een plek waar geproduceerd wordt; een productielandschap, verbonden met rendement en opbrengst. Maar een groot deel van de mensen zien het landschap meer als een decor. Objecten waarmee overduidelijk geld wordt verdiend en die hedendaags zijn – bedrijfsterreinen en windmolens bijvoorbeeld – passen niet in dat decor. De gemiddelde Nederlander heeft geen boodschap aan windmolens aangezien 85% bij boeren staat en de rest toebehoort aan grote partijen. De turbines worden van bovenaf geïntroduceerd en deze top- down benadering wekt wrevel. Natuurlijk gaat het ook over de wijze waarop ze in het landschap staan, maar er is geen emotionele of financiële binding. Het draagvlak ontbreekt dus.
Hoe overwin je deze kloof? Er zijn projecten waarbij men kan mee investeren in een windmolenpark en zo ook financieel een band krijgt. Maar is dat genoeg? Maatschappelijke weerstand levert een gehandicapt plaatsingsbeleid op dat uiteindelijk meer door juridische dan landschappelijke motieven wordt bepaald. Zo krijgen we geen mooie en betekenisvolle landschappen.
Het interessante van de gepresenteerde studie is dat deze niet verzandt in directe ontwerpoplossingen, maar het zoekt in een brede aanpak. Een goed voorbeeld hiervan is de bijdrage van de filosoof Martijntje Smits, zij stelt dat de introductie van een nieuwe technologie altijd zorgt voor verdeelde meningen omdat ze zowel nieuwe mogelijkheden laten zien als wel een verstoring zijn van de natuurlijke en culturele orde. Ze onderscheidt vier mogelijke reacties op een nieuwe introductie: uitbannen, omhelzen, aanpassen en pragmatisch assimileren.
De ontwerpvisies laten zien wat de kansen zijn als de ambities hoog zijn. Als goede ontwerpbureaus aandacht hebben voor de verschillende kwaliteiten en interpretaties van de windmolens, vloeien daar opstellingen uit voort die betekenisgevend zijn. Zoals in het verhaal van MattonOffice, met op elke schaal passende windmolens en configuraties. NL Architects toont met fascinerende beelden wat er met de windmolen zelf mogelijk is, terwijl Paul van Beek Landschappen laat zien dat de windmolen juist gebruikt kan worden om het ontvangende landschap te verbeteren.
Het advies om door de bestuurslagen heen tot een beleid te komen is verstandig. Zo kan – net als bij de Hollandse Waterlinie – een eenduidige visie worden gemaakt. Met als uitkomst een plan waarin niet de bestuurlijke grenzen het plaatsingsbeleid bepalen, maar de ruimtelijke kwaliteiten. Het advies van de Rijksadviseur voor het Landschap zet alvast een inspirerend beeld neer.
Belangrijke, terugkerende boodschap: voordat we aan de gang gaan met lijnopstellingen, clusters, velden en punten moeten we ons beseffen dat het om een cultuurfilosofische opgave gaat. We bevinden ons in een tijd van globalisering, schaalvergroting en klimaatverandering. Dit heeft gevolgen voor het landschap. Deze gevolgen kunnen positief uitpakken als wij Nederlanders weer trotse landschappen willen maken met ruimte voor de elementen water en wind. Kortom een herbezinning. Wellicht is het tijd voor het schrijven van een 'Delirious Windmill' om de ogen te openen voor de schoonheid van de windmolen.