Wat kun je in Innsbruck, de hoofdstad van Tirol, nog meer doen behalve wandelen in de zomer en skiën in de winter? Rixt Hoekstra werkt er sinds een half jaar bij het Institut für Architekturtheorie und Baugeschichte en leidt ons rond langs oud en nieuw.
De nietsvermoedende ArchiNed-lezer zou zich kunnen aansluiten bij één van de vele groepen Japanners die in de Altstadt regelrecht de Swarowski winkel induiken om er glinstersteentjes te kopen. In de Middeleeuwse Altstad kun je je, onder het genot van een Weizenbier, afwisselend vergapen aan het optreden van de Lustige Holzhackerbuben en groepen Indiërs en Saoedis vrouwen van top tot teen in burka – die in Tirol de hitte van hun eigen land ontvluchten.
Het is veelzeggend dat maar weinig mensen in Oostenrijk bekend zijn met The Sound of Music. Deze musical over de wederwaardigheden van de Von Trapp familie uit Salzburg is namelijk afkomstig uit de kokers van Hollywood-fabrieken in Californië. Naast edelweiss en après-ski is ook The Sound of Music een sterk staaltje van het exporteren van culturele clichés, op zon manier dat het voor de Oostenrijkers zelf bijna niet meer te herkennen is. In een land dat dermate afhankelijk is van het toerisme is beeldvorming minstens even belangrijk als de fysieke werkelijkheid van de plek zelf. Ook Innsbruck is een stad die bestaat bij de gratie van de blik van de toerist, een blik van buitenaf. Als je vanaf de Altstadt je tocht voortzet door de Maria Theresienstrasse, met haar barokke façades en de hoge toppen van de Nordkette op de achtergrond, ontkom je niet aan een soort ansichtkaartsfeer. Dat pittoreske is tegelijkertijd de sterkte en de zwakte van Innsbruck. Het zijn met name architecten die in de problemen komen bij de spagaat tussen de fysieke werkelijkheid van een plek en de belangen van een attractief, toeristisch stadsbeeld.
In het midden van de Maria Theresienstrasse zit een gat. Op die plek stond eens het verwaarloosde Kaufhaus Tirol. Projectontwikkelaar René Benko besloot het Kaufhaus nieuw leven in the blazen door het bestaande gebouw af te breken en er een nieuw, modern warenhuis voor in de plaats te zetten. Het is een project dat veel stof doet opwaaien en waar tot in de landelijke media met regelmaat over wordt gepubliceerd. De cruciale vraag is natuurlijk: welke architectuur is op zo´n precaire locatie, midden in het stadshart van Innsbruck, op zijn plaats?
Architect Johannes Obermoser ontwierp, in de traditie van het Kunsthaus Graz, een grijze blob die zich als een groot weekdier in het centrum van Innsbruck nestelt. Het Weense architectenteam BEHF hield zich meer aan het gegeven van de straatwand en ontwierp een soort klimmuur, als een Zwitserse kaas doorboort met grote gaten. Ondertussen voelden de behörden van de Denkmalschutz zich steeds meer bedreigd door het affront van de moderne architecten. Zij lieten de Maria Theresienstrasse tot een beschermd stadsgezicht verklaren, waaraan niets veranderd mocht worden. Het project dreigde daardoor in een impasse te raken. Tenslotte liet projectontwikkelaar Benko een nietszeggende façade ontwerpen door een commercieel architectenbureau; een oplossing waarmee eigenlijk niemand tevreden was. Het laatste nieuws is dat David Chipperfield het nu mag proberen.
Het conflict had alle trekken van een klassieke strijd tussen oud en nieuw, maar toch is dat maar schijn. Waar het in feite om ging, was de precieze gedaante van een spektakelstad als Innsbruck. Wordt het spektakel bepaald door de schoonheid van een historisch homogene gevelwand, of door de innovaties van contemporaine architecten? Waarmee zijn de belangen van een toeristenstad als Innsbruck het meest gediend, met moderne knalarchitectuur of met de zoete sfeer van een oude ansicht? Opvallend is dat een meer integraal beleid, als uitdrukking van een bestuurlijke en politieke visie op de stad en haar centrum, afwezig lijkt te zijn.
Ook met de categorie van knalarchitectuur heeft Innsbruck inmiddels een behoorlijke traditie. Wie vanaf de Maria Theresienstrasse doorloopt door de Triumphporte ziet vanzelf de sculpturale vormen van Zaha Hadids Springschanze opdoemen. Je kunt in de Springschanze met een lift omhoog om in het restaurant van het uitzicht te genieten: spectaculair, vooral op een mooie dag, maar wel duur. Ook van Hadid is de nieuwe Hungerburgbahn, die je vanuit het centrum in een kwartier naar de bergwereld van de Nordkette vervoert. Met je naaldhakken nog aan kun je daar de bergstations van de Tiroolse moderne architect Franz Baumann (1927/28) bewonderen. Spectaculair is ook Hadids nieuwe brug over de Inn, waarvan de pylonen zich als twee gigantische dildos tegen het bergmassief af tekenen. Echter, voorbij het spektakel is er ook voor architectonische fijnproevers in Innsbruck veel te beleven. Pal naast de bouwput van het Kaufhaus is de Gallerie im Taxispalais een geslaagd voorbeeld van de integratie van oud en nieuw. Speciaal is vooral de ondergrondse tentoonstellingsruimte die in de binnenplaats ontworpen werd. Let ook op de vooruitstrevende filialen van de supermarktketen MPreis, die vrijwel allemaal ontworpen werden door architecten. Vlakbij het station vind je het Bauhaus-achtige gebouw van de voormalige bierbrouwerij Adambräu, waar nu het Bauarchiv van de universiteit en het regionale architectuurcentrum in zijn gehuisvest. Het frappante van dit gebouw is dat de zeer bewuste conservering ertoe heeft geleid dat het modernistische karakter na conservering nog duidelijker aanwezig is dan daarvoor.
Kortom, naast schnitzel en edelweiss valt er voor architecten in Innsbruck veel te zien en wellicht nog meer te bediscussiëren.