Feature

Goochelen met cijfers

In de Datascape Cultuur is een enorme hoeveelheid gegevens over de Nederlandse cultuursector op een visuele manier bijeengebracht. Cultureel adviseur Johan Idema en ontwerper Hendrik-Jan Grievink, initiatiefnemers van het project, hopen dat de heldere beeldtaal van de datascape tot nieuwe inzichten leidt en bestaande mythes ontkracht.

Hoeveel bezoekers heeft de tentoonstelling getrokken? Wat waren de kijkcijfers van het tv-programma, de oplage van het boek, de kaartverkoop van de film? En, hoeveel geld ging er om, wie betaalde, wie ontving en wat bracht het op? Cijfers spelen een belangrijke rol in de culturele wereld. Schoonheid, verdieping en vermaak worden met harde gegevens gelegitimeerd. Maar ook bekritiseerd, want als er maar weinig mensen op af komen, is het dan wel de moeite (en de kosten) waard?

De Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam 2007 trok 77.500 bezoekers, juicht de organisatie trots in een persbericht, een forse toename ten opzichte van de vorige biënnale die 57.347 bezoekers trok. Eerlijkheidshalve wordt vervolgens gemeld dat de positieve cijfers ‘deels te verklaren (zijn) door de activiteiten van Rotterdam 2007 City of Architecture en het succes van de gelijktijdig aan de biënnale lopende Corbusiertentoonstelling in het NAi’. Het NAi schrijft in haar persbericht dat de tentoonstelling over het werk van Le Corbusier 55.203 bezoekers trok. Heeft de biënnale dit getal voor het gemak maar meegeteld of hebben ze nog een correctie toegepast? Het valt natuurlijk niet mee om te achterhalen wie het NAi bezocht voor A Better World (onderdeel van de biënnale) en wie alleen geïnteresseerd was in Corbu. Toch zullen de meeste mensen op de laatste zijn afgekomen. Maar betekent dit dat we de 55.203 van het NAi van de 77.500 van de biënnale moeten aftrekken? Dat zou betekenen dat de biënnale maar zo’n 22.297 bezoekers heeft getrokken, een forse afname ten opzichte van 2005. Ach, de waarheid zal wel weer ergens in het midden liggen. En, cijfers zeggen lang niet alles over kwaliteit en betekenis. De architectuurbiënnale wil zich bijvoorbeeld nadrukkelijk richten op onderzoek. Of het daarin succesvol is valt maar gedeeltelijk aan bezoekcijfers af te lezen. Minstens zo belangrijk is de uitwisseling van kennis en ervaring tussen deelnemers aan de biënnale, en de mate waarin de onderzoeksresultaten vervolgens hun weg vinden in projecten over de hele wereld.

Toch is dit spel met bezoekersaantallen tekenend voor de hedendaagse omgang met en waardering van cultuur. In Nederland geldt sinds Thorbecke dat de overheid zich niet bemoeit met de inhoud van wetenschap en cultuur. Wel wil de staat investeren in een bloeiend wetenschappelijk en cultureel klimaat. Omdat deze investeringen uit gemeenschapsgeld alleen in algemene termen kunnen worden verdedigd, legitimeert en beheerst de overheid de geldstromen door meetbare resultaten te presenteren. Ook particuliere fondsen laten het beoordelen van de cultuur die zij ondersteunen meestal over aan specialisten in commissies, en presenteren cijfers tegenover de geldbedragen die zij hebben uitgegeven. En sponsors willen weten hoeveel mensen zij hebben bereikt door hun naam aan een evenement te verbinden. Dit alles levert stapels rapporten en onderzoeken op. Meer dan 200 werden er geanalyseerd en geïnterpreteerd voor de Datascape Cultuur, en samengevat in een leporelloboek (een in harmonicavorm gevouwen strook papier) van zeven meter lang .

Rode draad in de Datascape Cultuur is de verhouding tussen traditionele en populaire cultuur. Idema en Grievink pleiten voor een andere, minder rigide omgang met beide categorieën. Wat veel is voor de ene culturele uiting kan weinig zijn voor de andere. Zo zet de datascape een slecht bekeken VPRO-avond tegenover een jaar lang Stadschouwburg Amsterdam – in beide gevallen gaat het om 100.000 bezoekers/kijkers. Het ene geldt als een succesvol gerenommeerd instituut, het andere is mislukt. Is dit terecht? Is een tv-programma per definitie low culture en moet het dan naar die maatstaven beoordeeld worden of kan het ook high culture zijn, en gelden er dan andere regels? Met de datascape willen de initiatiefnemers dergelijke vragen oproepen, in de hoop dat de discussie over kwaliteit en aantallen een nieuwe impuls krijgt en andere wegen inslaat.

Daarin zijn zij natuurlijk niet de eersten en in die zin valt er ook weinig nieuws te ontdekken in de datascape. Kunstenaars en ontwerpers overschrijden allang de grenzen tussen de verschillende disciplines en zelfs de traditionele kunstinstellingen zijn niet bang meer om met populaire cultuur te worden geassocieerd, maar gebruiken er elementen uit om bij de tijd te blijven en een breder publiek te bereiken. Ook aan de beleidskant krijgt het de nodige aandacht, onder meer omdat vanuit de politiek toegankelijkheid en een brede participatie wordt gewenst. Die populaire cultuur redt zich wel en beschikt over een ruim aanbod aan kanalen om het publiek te bereiken.

Hoewel, dat ligt er maar net aan. Want waaruit bestaat die populaire cultuur eigenlijk? In de datascape wordt gesproken van ‘lifestyle cultuur’, hieronder vallen bijvoorbeeld architectuur, mode, vormgeving en nieuwe media. (Het bezoeken van bijvoorbeeld musea en modern ballet lijkt me ook deel van een lifestyle, maar dit terzijde). Disciplines die vaak uit verschillende categorieën bestaan; een deel is zeer toegankelijk en wordt door een nog steeds groeiend publiek geconsumeerd en – met name bij de nieuwe media – steeds vaker ook geproduceerd. Maar er is ook altijd een deel dat het experiment opzoekt en daarmee misschien wel bekend wordt, maar niet meteen makkelijk op de markt overleefd. Denk aan Viktor en Rolf in hun beginjaren, de start van OMA, aan de ontwerpers van Droog Design. Dat beginnende en experimenterende cultuurscheppers ondersteund worden door overheid en fondsen blijft dus van belang.

De datascape bevat weinig specifieke gegevens over architectuur. Rem Koolhaas en Winy Maas duiken op in een grafiek van de meest genoemde namen in belangrijke niet nader benoemde ‘wereldkranten’. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat Tiësto en Koolhaas in 2003 eventjes even beroemd waren. En dat het ontwerpen voor H&M de naamsbekendheid van Viktor en Rolf een enorme boost gaf. Winy Maas wordt bijna net zo vaak genoemd als Vermeer – die overigens even topt in 2004 wanneer de film Girl with a Pearl Earring in de bioscopen draait. Zeker dit laatste voorbeeld relativeert het belang van dergelijke cijfers. Het is vooral de waan van de dag die er uit spreekt. En je maakt mij niet wijs dat Winy Maas wereldwijd bijna net zo beroemd is als Johannes Vermeer.

Met zijn vrolijke en kleurrijke circus aan weetjes en feitjes is de Datascape Cultuur een must voor liefhebbers van infographics. En hier en daar levert de scape zeker stof tot nadenken en discussie. Maar, om met een fijne quote van Mark Twain (die het weer van anderen had) te eindigen: ‘There are three kinds of lies: lies, damned lies, and statistics’. U bent gewaarschuwd!