Feature

De toekomst van het oude, trage vak

Het NAi organiseerde samen met Victor Veldhuijzen van Zanten op vrijdag 9 november een symposium over de toekomst van de architectuur. Architectuur 2.0, the destiny of Architecture was een marathonsessie vol lezingen van vooraanstaande architecten. Het werd een bijeenkomst waar de toekomst met de blik gericht op het verleden tegemoet werd getreden.

Op de dag dat de hoogste waterstand sinds 1953 was gemeten legde NAi directeur Ole Bouman in een goedgevulde Doelen aan de fine fleur van de Nederlandse architectuur de vraag voor of de toekomst van de architectuur iets is wat ons overkomt of waar we richting aan kunnen geven. Francine Houben, Wiel Arets, Ben van Berkel, Willem-Jan Neutelings, Winy Maas en Rem Koolhaas gaven allen acte de présence. Omdat in de bouwkunst ontwerpen en organiseren nog altijd onlosmakelijk zijn verbonden waren ook de bestuurders vertegenwoordigd in de personen van Ivo Opstelten (burgemeester van Rotterdam) en Elco Brinkman (voorzitter van Bouwend Nederland). Rijksbouwmeester Mels Crouwel was gevraagd om aan het eind van de dag de presentaties van de architecten te ‘reviewen’.

De werelden van vorm- en regelgeving kwamen tijdens dit symposium echter niet veel dichter bij elkaar. Dat kwam voornamelijk omdat de meeste sprekers de hun vertrouwde weg kozen. Als vanouds rolden uit de monden van de bestuurders de volzinnen als mistbanken de zaal in. De architecten bestookten de aanwezigen met een salvo aan Powerpoint-beelden van hun niet geringe prestaties. Maar daar waren we niet voor gekomen.

De bijdrage van Willem-Jan Neutelings werd dan ook verwelkomd met een stevig applaus. Zijn proclamatie was geheel gewijd aan de centrale vraag van het symposium, en werd visueel slechts ondersteund door de titels van de zes ‘hoofdstukken’ die hij in zijn verhaal behandelde. Hij lanceerde een stevig J’accuse. Architecten beheersen de taal van hun vak niet meer. Zij maken zich met datascaping schuldig aan amateurwetenschap, of vervallen in een vorm van pseudojournalistiek zonder antwoorden te bieden op de problemen die zij signaleren. Ze verleiden zonder te overtuigen, en maken zich daarbij afhankelijk van computertechnologie. Ook stedenbouwers en de daarmee gelieerde bestuursdiensten kregen een veeg uit de pan. Door crisis in het vak (onwil of onkunde, dat bleef in het midden) is stedenbouw het onbegrijpelijke resultaat van socio-economische krachten geworden. Rotterdam, zo hield hij Opstelten voor, is geen stad maar een verzameling gekke gebouwen. Neutelings bepleitte een terugkeer naar klassieke architectonische waarden van kennis, kunde en evocatieve kracht. Gebouwen zijn inerte massa’s, de bouwkunst heeft een traditie van 5000 jaar oud, ontwerpen is een traag vak. De ware uitdaging voor de toekomst zit volgens hem niet in de 5% spektakel architectuur van musea en operahuizen, maar in de bulk van 95% alledaagse architectuur waarin kernwaarden als duurzaamheid, degelijkheid en comfort gestalte moeten krijgen.

Geen van de andere sprekers ging zo generiek en diep op het identiteitsvraagstuk in. Francine Houben stelde dat natuur sterker is dan architectuur, en dat de groeimarkten in Azië en Rusland weinig aandacht hadden voor duurzaamheid. Desondanks vroeg ze zich eerlijk af hoe lang zij nog weerstand zou bieden aan het ontwerpen van megalomane, contextloze bouwen voor de oligarchen van deze tijd. Winy Maas predikte de MVRDV methode. Hij kreeg bijval van Mels Crouwel in zijn bewezen stelling dat experimenten ook daadwerkelijk gebouwd kunnen worden om als iconen richting te geven aan de toekomst. Wiel Arets had een voor vandaag relevant voorbeeld (hoewel nogal bescheiden van schaal) met zijn Hedgehouse. In dit kleine museum voor een privécollectie hangt, om het gebouw in het bestemmingsplan te laten passen, de kunst naast de kippen. Zo werd een bruggetje geslagen tussen vorm- en regelgeving. Ben van Berkels relaas was even fluïde als zijn gebouwen. Met op de achtergrond zijn Mercedes museum vroeg hij zich af, Baudrillard aanhalend, waarom in de architectuur alles waarde moet hebben. Gelukkig stelt de computer hem naar eigen zeggen niet alleen in staat beter te ontwerpen, maar er ook steeds beter over te communiceren. Rem Koolhaas was Nederland natuurlijk allang ontstegen, hij lijkt nu ook de bouwkunst definitief achter zich te hebben gelaten. Zijn betoog kwam er op neer dat je niet bouwt om een maatschappelijk doel te bereiken, maar dat je een maatschappelijke positie verwerft om vervolgens eventueel nog iets te gaan bouwen. Illustratief is dat zijn lezing, met als centrale thema bondgenootschappen, opende met een beeld van Bush en Blair en eindigde met een beeld van Koolhaas in een aureool van de sterren in het Europees Parlement. In de zaal werd betreurd dat voor deze verlate inbreng de afsluitende forumdiscussie onderbroken moest worden.

De eindconclusie van dagvoorzitter Bouman was dat het vak in ieder geval niet in een crisis verkeert. Gezien de grootte en urgentie van de door hemzelf opgevoerde kwesties was dat teleurstellend en onder de maat van de unieke verzameling aanwezig talent. Tussen de verhalen van de ‘starchitects’ waren er vijf minuten durende presentaties die wel de actualiteitswaarde van het symposium ondersteunden. Deze ‘elevator pitches’ van jonge talentvolle architecten konden toch nog enig tegenwicht bieden, hoewel ze wegens de overvolle dagagenda vooral benut werden als sanitaire pauzes. Mels Crouwel wenste hen veel succes.