Recensie

Het belang van Cuypers

Het belangrijkste werk al meer dan 100 jaar geleden gerealiseerd, en toch tentoonstellingen in Rotterdam, Maastricht en Roermond, twee dikke boeken, een handvol lezingen en presentaties, verschillende wetenschappers die op werk en persoon promoveren; die Cuypers moet wel een architect van formaat en belang zijn. Maar hoezo dan?

Pierre Cuypers is zonder twijfel de meest bekende Nederlandse architect uit de negentiende eeuw. Het Centraal Station en het Rijksmuseum, wie kent die gebouwen niet? Zelfs ik had wel eens van hem gehoord. En dat terwijl ik ben opgeleid op de afdeling Bouwkunde van de TU Delft, onder architectuurhistorici – terecht of onterecht – berucht als modernistisch bolwerk waar de geschiedenis en zeker die van de negentiende eeuw volkomen wordt genegeerd. Nog niet te oud om te willen leren, bezocht ik de overzichtstentoonstelling. Toch wel een beetje nieuwsgierig of mijn toenmalige docenten gelijk hadden toen ze Cuypers afdeden als een matige, met een zware katholieke saus overgoten, schimmig corporatistische architect, die alleen bekend is omdat hij dankzij zijn politieke vriendjes twee grote, nationale bouwopdrachten kreeg toegeschoven.

Van de overzichtstentoonstelling in het NAi in Rotterdam werd ik niet veel wijzer. Ja, Cuypers heeft een enorme hoeveelheid kerken gebouwd en ontworpen, zoveel is duidelijk aan de in rijen opgestelde tekentafelachtige panelen met kerk, na kerk, na kerk, die de halve zaal vullen. En Cuypers was katholiek, zoals blijkt uit de nagebouwde kapelruimte met een handvol kerkelijke meubels en liturgische artefacten, inclusief stemmige kapelmuziek. Ten aanzien van de kwaliteit daarvan kon ik me niet aan de indruk onttrekken dat het origineel (de daadwerkelijk middeleeuwse, gotische kerken die ik zo af en toe wel eens bezoek) wel wat spannender is dan deze afgeleide architectuur van 500 jaar later. Het meest informatief is het derde deel van de tentoonstelling waarin Cuypers’ leven en werken centraal staat. Als Cuypers modern was, dan was hij dat vanwege zijn vernieuwende bedrijfsvoering, zijn netwerkvaardigheden en zijn internationale contacten. Zoiets lijkt dit deel van de tentoonstelling te willen zeggen.

Interessant, dat zeker, maar is Cuypers dan vooral vanwege deze bedrijfsmatige vaardigheden een architect van formaat en belang? Om daar achter te komen volstaat de tentoonstelling niet. De dikke boeken dan misschien?

De aanleiding voor de recente Cuypers aandacht is de ontsluiting van het gigantische Cuypers archief in het NAi, één van de grootste architectenarchieven ter wereld. Bij NAi Uitgevers verscheen P.J.H. Cuypers (1827-1921), Het complete werk, onder redactie van Hetty Berens. Dit boek bestaat voor het grootste deel uit een overzicht van het volledige werk, 202 lemma's in totaal, voorzien van een illustratie en een soms wat erg summiere omschrijving. Hoewel aan vijf sleutelprojecten (Rijksmuseum, CS Amsterdam, De Haar, St Servaas en de Catherinekerk) ruimer aandacht wordt besteed, is dit overzicht, zoals meestal bij volledige werkenoverzichten, vooral de moeite waard voor kenners en onderzoekers.

Informatiever zijn de acht inleidende essays die elk een aspect van Cuypers leven en werken behandelen, zijn plaats in het 19e eeuwse architectuurlandschap, zijn internationalisme, zijn boekenlust, zijn reislust, zijn belangstelling voor fotografie, het leven in zijn eigen woonhuis, de eetzaal van De Haar. Maar niets over het autonome belang van zijn architectuur zelf of over de mogelijke relevantie voor de architectuur van nu.

Het andere kloeke boek, de biografie Pierre Cuypers, architect 1827-1921 van A.J.C. van Leeuwen, geeft op die vraag evenmin antwoord. Een aardig boek is het wel, vooral omdat juist dat drukke leven en dat werken, dat netwerken, de contacten met Alberdingk Thijm en Victor De Stuers, het gedoe met opdrachtgevers, het werken in zijn uitgebreide atelier enzovoorts allemaal ruim aan bod komt. Gelukkig is dit boek, anders dan het werkenoverzicht waarin alleen tekeningen of oude zwartwit foto’s zijn opgenomen, ruim voorzien van recente kleurenfoto’s. Daardoor wordt tenminste duidelijk dat Cuypers inderdaad een vaardig (middeleeuws) coloriet hanteerde. De vraag naar het daadwerkelijke architectonisch belang, of wat platter gezegd: “Wat kan ik hier als hedendaagse architect van leren?”, wordt ook hier niet echt beantwoord. OK, het is een biografie, maar op deze manier wordt het vooroordeel van mijn Delftse docenten niet echt ontkracht.

Laatste kans dan; in het NAi geven drie Cuypers auteurs onder de gezamenlijke titel ‘Cuypers’ nalatenschap’ wellicht eindelijk antwoord. Er op af!

Druk was het bepaald niet bij deze presentatie, heeft een Cuypersmoeheid toegeslagen? Misschien wel. Toch waren de drie inleidingen de moeite waard. In de verwachting dat Cuypers hier links en rechts de loftrompet zou worden toegeblazen, bleken de kenners opmerkelijk kritisch, er was zelfs sprake van een zekere debunking van Cuypers. Wilfred van Leeuwen herhaalde zijn stelling die ook al in zijn essay in het complete werk staat. Cuypers belang in zijn tijd was relatief. Dat hij wordt herinnerd heeft grotendeels te maken met het feit dat hij – anders dan zijn tijdgenoten – een compleet archief heeft nagelaten en dat een groot deel van zijn gebouwde werk nog overeind staat. Zijn naam is groter dan zijn werk, zo lijkt Wilfred van Leeuwen te willen zeggen. Andere negentiende-eeuwers als Van Outshoorn (architect van het Paleis voor de Volksvlijt in Amsterdam) Gugel, Gosschalk of Rose waren in hun tijd minstens zo invloedrijk en in veel opzichten ‘moderner’, maar ze zijn grotendeels vergeten.

Jan de Maeyer ging in op Cuypers internationale contacten en betekenis. Die contacten en de nieuwsgierigheid van Cuypers naar wat elders gedacht en gebouwd werd waren inderdaad niet gering. Maar De Maeyer kan het toch niet laten om fijntjes op te merken dat Cuypers weliswaar half Europa rondreisde, maar nu net niet naar de Verenigde Staten ging. Terwijl daar nu juist de echte vernieuwing (de Chicago School) aan de gang was. Desondanks stelt hij dat Cuypers in het internationale landschap van Europese neo-gothen bepaald geen slecht figuur slaat, zij het dat hij Viollet Le Duc natuurlijk in statuur en belang niet passeerde.

Het begon mij te dagen dat ik ook deze avond niet achter het belang van Cuypers zou komen. Daar wist ook de derde inleider, biograaf A.J.C. van Leeuwen geen verandering in te brengen. Misschien mag je zo’n architectonische nutsvraag niet aan historici stellen, maar aan het eind van de avond op de man af gevraagd wat nu het daadwerkelijke belang van Cuypers is als alle extra’s (het zakelijk instinct, het talent voor zelfpromotie en netwerken, de ruime bibliotheek, dat gereis en gecorrespondeer) even worden vergeten, kwamen slechts aarzelende antwoorden. “Je kunt het niet los van de historische context zien”, “Het is ruimtelijk allemaal wel erg mooi, en het kleurgebruik is fenomenaal”. Dat was het wel zo’n beetje.

Tja.

Heb ik nu toch wat bijgeleerd? Nou ja, eigenlijk toch wel. Veel van die kerken die Cuypers bouwde moesten worden ingepast in een bestaande, vaak historische, context. Als je de plattegronden van dergelijke ingepaste kerken goed bekijkt, dan valt op hoe handig Cuypers die grote kolossen, die inwendig ook nog eens min of meer symmetrisch zijn onderverdeeld, in het bouwblok weet te voegen. Daar valt ook nu nog wel wat van te leren nu er steeds meer moet worden gebouwd in bestaande stedelijke morfologieen, soms met bouwvolumes die niet onderdoen voor die kerken van Cuypers. Misschien dat de volgende Cuypers promovendus Aart Oxenaar zijn licht eens op dit aspect van Cuypers oeuvre kan laten schijnen? Dan hebben wij architecten er ook nog wat aan.