Opinie

Open brief aan Willem Jan Neutelings

Tijdens het congres Architectuur 2.0 kreeg met name de lezing van Willem Jan Neutelings veel lof en aandacht. Nu alle lezingen online beschikbaar zijn, en de tekst van de lezing van Neutelings beschikbaar is, kan iedereen aan het debat gaan deelnemen en is het tijd om de handschoen, die Neutelings de meer grensverkennend ingestelde architecten voor de voeten wierp, op te nemen.

(klik voor de volledige tekst van de lezing van Willem Jan Neutelings, of hier voor tomaat.org met online video van alle lezingen van Architectuur 2.0)

Beste Willem Jan,

Laat ik beginnen met een compliment. Dat was een dijk van een lezing, tijdens dat Architectuur 2.0 congres. Een lezing die stond als een huis van Neutelings Riedijk: zwaar, breed en knoestig, maar elegant gedecoreerd, kundig gecomponeerd en met verve en evocatieve kracht gebracht. Het was ook een verhaal dat steeds opnieuw verteld moet worden. Want als we vergeten wat de kern van ons vak is, bestaat de kans dat we ons verliezen in hopeloos geploeter. Terecht noemde Ole Bouman je de beste columnist onder de Nederlandse architecten. Jouw bijdrage had inderdaad het karakter van een polemische column; een ongenuanceerd sweeping statement, bedoeld om de ingeslapen gemeenschap wakker te schudden, om een debat op gang te helpen, om opnieuw te bespreken waar het in ons vak nu eigenlijk om gaat. Bij deze dan, want alle kennis, kunde en evocatieve kracht die je tentoonspreidde garanderen nog niet dat je gelijk had.

Om te beginnen is het me onduidelijk waar het je nu werkelijk om gaat. Bedoel je nu echt dat we ons terug moeten trekken binnen de zware muren van het 5000 jaar oude architectuurbastion? Dat we ons vooral niet moeten bezighouden met onzekere grensverkenningen, riskante experimenten met de zwaartekracht of gevaarlijke flirts met verleidelijke vakgebieden buiten het onze?  Dat we ons voortaan niet meer moeten laten meevoeren door de turbulentie van de tijd, zoals we dat op beslissende momenten in de 5000-jarige geschiedenis van ons vak nu juist wél hebben gedaan? Ik kan het me nauwelijks voorstellen. Ik ga er vooralsnog van uit dat je eigenlijk bedoelde dat we ons kompas op deze riskante reizen naar het onbekende goed in het oog moeten houden, zodat we terug kunnen keren om van de nieuwe ontdekkingen te vertellen. Maar ik twijfel, want je ging wel erg te keer tegen de avonturiers in ons vak. De filippica tegen zinloze grensoverschrijdingen en vakmatige luiheid en onmacht, kan bovendien gemakkelijk worden misverstaan als een pleidooi voor terugkeer naar oude normen en waarden, naar tijden toen we nog knus rond de walmende oliekachel gezinsgewijs pinda’s dopten en naar de Bonte Dinsdagavondtrein luisterden (jonge lezertjes kunnen deze moeilijke begrippen Googelen). Het lijkt me dat je dát niet bedoeld.

Daarom een paar kanttekeningen en nuances bij de vijf punten die je onder handen nam.

Het opgerekte vak

In dit deel maak je je vooral druk om het feit dat “het hedendaagse debat zich heeft verplaatst naar zaken die zich buiten de architectuur afspelen, of ten minste zaken die buiten de invloedssfeer van de architect liggen.” Dat mag zo zijn, maar mijns inziens is dat op zichzelf geen probleem. Dat was het in de Romeinse tijd niet toen architecten zich probleemloos met het ontwerpen en bouwen van waterwerken of krijgstuig bezig hielden, dat was het evenmin tijdens de renaissance toen crossovers naar aangrenzende disciplines aan de orde van de dag waren, dus waarom zou dat nu opeens wel het geval zijn? Omdat de wereld zo complex zou zijn geworden? Maar dat is nu juist een idée reçue dat je terecht hekelt.

”Sommige architecten doen alsof zij journalist / wetenschapper / computerwizzard zijn. Het lijkt me dat architecten matige journalisten / wetenschappers / whizzkids zijn.” Zo vat ik jouw kleine litanie tegen de grensverkenners in ons vak samen. Je koos dit trio natuurlijk niet toevallig, de usual suspects zaten immers naast je in de zaal. Laten we daarom man en paard noemen. Inderdaad, Rem Koolhaas gedraagt zich soms als journalist, maar OMA is desondanks aantoonbaar in staat om met kennis, kunde en evocatieve kracht gebouwen te ontwerpen die degelijkheid, comfort en schoonheid uitstralen. Jawel, Winy Maas gedraagt zich soms als wetenschapper, maar MVRDV is desondanks aantoonbaar in staat om met kennis, kunde en evocatieve kracht gebouwen te ontwerpen die degelijkheid, comfort en schoonheid uitstralen. Het is bekend, Ben van Berkel mag graag met computers spelen, maar UN Studio is desondanks aantoonbaar in staat om met kennis, kunde en evocatieve kracht gebouwen te ontwerpen die degelijkheid, comfort en schoonheid uitstralen.

Het zal dus wel loslopen met de gevaren van het betreden van sferen buiten de architectuur. Een goede architect is behalve specialist ook generalist. Daarom zijn architecten vaak matige wiskundigen, matige kunstschilders, matige historici, matige sociologen, matige managers, matige whatevers. Maar dat betekent niet dat ze daardoor automatisch matige architecten zijn. Integendeel, het is een cruciale voorwaarde om de kennis uit te breiden en de kunde te scherpen.

Een doofstomme professie

In dit deel hekel je de Babylonische spraakverwarring die ontstaat als het debat te veel wordt beheerst door bovengenoemde grensverkenningen. “In ieder vak is het gebrek aan een gezamenlijke taal een ernstig probleem. Dat geldt ook voor de architectuur.” stel je terecht. Maar taal is een levend organisme, dat weliswaar stevig is geworteld in grammatica, conventies, regels en tradities, maar dat zich desondanks ontwikkelt. De wortels, de stam en de hoofdtakken blijven stabiel, maar aan de toppen groeit de taalboom lustig voort, ieder lente opnieuw. Gelukkig wel, want anders zouden we geen woorden meer hebben om ons tot het heden en de toekomst te verhouden. Als je die taal niet meer volledig beheerst, zul je een opfriscursus moeten volgen, anders kun je de verhalen niet meer verstaan die de avonturiers terugbrengen van hun verre reizen. En dan kun jij je niet meer verhouden tot je eigen tijd en (erger nog) daardoor je kennis niet meer uitbreiden, je kunde niet meer scherpen en verliezen je ontwerpen op de lange duur aan evocatieve kracht. Domweg omdat het anachronismen zijn geworden. De taalklacht doet me denken aan traditionalisten die altijd weer beweren dat we niet steeds het wiel opnieuw moeten willen uitvinden. Het wiel als uitvinding is inderdaad sterk genoeg om eeuwen te overleven, maar als we aan dat basisidee in de tussentijd niet af en toe stevig hadden gesleuteld, dan fietsten we nu op houten wielen. Wellicht evocatief, maar bepaald oncomfortabel.

Een vak van kennis, kunde en evocatie

Ik kan niet anders dan beamen dat kennis en kunde van het vak, de traditie en de alledaagse basisvaardigheden van cruciaal belang zijn. Wie zou het tegendeel durven beweren? Maar anders dan jij zie ik naast al die jonge onderzoekers ook genoeg jonge architecten die zich met kennelijk plezier juist met die ambachtelijke basis van het vak bezig houden, die niet perse een sterstatus aspireren, die aan kleine opdrachten genoegen beleven, juist omdat ze daarin hun kunde kunnen scherpen. Dat ze het debat niet domineren is tragisch en daar moet wat aan worden gedaan. Maar ik betwijfel of de situatie werkelijk zo ernstig is als jij schetst. Relatief jonge architectbureaus als Onix, DAAD of Atelier Kempe Thill, om er zo maar een paar te noemen, beheersen het ambacht uitstekend en nemen eveneens deel aan het debat. Dat ze zo moeizaam doorbreken naar grotere opdrachten om daarmee hun kunde te etaleren, heeft misschien meer te maken met de onwil van onze generatie om als het om een lekkere opdracht gaat zo af en toe eens genereus plaats te maken voor die jongeren. Het kost misschien wat omzet, maar hé, het gaat ons toch al veel te goed.

Onopgeloste problemen in een vak van bulk en fond

De laatste twee onderwerpen die je aansnijdt zijn sterk gerelateerd. Je constateert een zorgwekkend verval van het vak stedenbouw. Terecht denk ik, stedenbouwers willen zich tegenwoordig met van alles bezighouden, behalve met het maken van een degelijk en duurzaam stedenbouwkundig ontwerp. Het is overigens een probleem dat niet van vandaag of gisteren is, ook Carel Weeber stelde zich in de jaren zeventig al tegen deze ontwikkeling teweer. Dat de stedenbouwkundige dienst van Rotterdam in het architectuurjaar nota bene trots uitdraagt niet meer zelf te hoeven of willen ontwerpen aan de stad, is daarom even tragisch als hilarisch. Dat architecten, over het algemeen dilettanten in het vak van stedenbouwkundig ontwerpen, in het opengevallen gat springen is bedrijfsmatig te begrijpen, maar het leidt inderdaad tot een hoop gekkigheid en gedoe.

De oplossing voor het probleem van de geringe aandacht voor het fond, voor de bulk van de architectuurproductie, is dan ook vooral gelegen in het opnieuw waarderen, deskundig opstellen en streng hanteren van een stedenbouwkundig plan. Juist in een goed stedenbouwkundig plan wordt de kwaliteit geborgd van de bulk, van die grote hoeveelheid alledaagse niks-aan-de-hand architectuur. Juist zo’n streng maar plan moet open staan voor grensverkenningen in de vorm van ‘gekke invullingen’ en niet alleen van 72-jarige oude meesters, ook van 27-jarige jonge onderzoekers. Een goed plan kan dat aan.

Terzijde, maar toen je tekeer ging tegen de tegenwoordige overproductie van ‘gekke gebouwen’, terwijl juist de kwaliteit van de alledaagse productie zo belangrijk is, bromde iemand naast mij in de zaal “Kijk naar je eige.” Een flauwe jijbak natuurlijk, maar als je je werkelijk druk maakt over de bulkproductie staat je natuurlijk niets in de weg om je voortaan alleen nog maar bezig te houden met het anoniem ontwerpen van de grote niks-aan-de-hand-woningbouwbulk. Alles in afwachting van het moment waarop je als 72-jarige dat ene gekke gebouw mag realiseren natuurlijk.

Ach, we zijn het waarschijnlijk grotendeels eens over verleden, heden en toekomst van dat fantastische vak, een vak dat het verdient om telkens opnieuw zo breed en diep mogelijk te bevragen, te bediscussiëren, te onderzoeken en te verkennen om het des te beter te kunnen uitoefenen. In dat opzicht kunnen jouw columns niet discutabel genoeg zijn. Ze prikkelen tot nadenken.

Meer graag.

Met waarderende groet,

Piet Vollaard