Opinie

Publieke architectuur

Het moet niet erger worden, denk je af en toe. Plasterk wil een nieuwe architectuurnota en de hele bouw jeremieert dat het bouwproces op dit moment zo werkt, dat er in ieder geval één ding duidelijk is: architectuur is uit!

Van de website van de Rijksgebouwendienst:

1 Politiemanage Boxel, ministerie van Binnenlandse Zaken, 1979 uitbreiding en nieuwbouw 1996 – architect onbekend

2 Bedrijfsgebouw Zwolle – ministerie van Justie, 2000 – architect onbekend

Architecten mogen alleen nog creatief zijn in competitieverband. Opdrachtgevers doen hun stinkende best de spelregels zo ingewikkeld en de voorwaarden voor deelname zo zwaar te maken, dat de uitdaging er vooral uit bestaat niet op voorhand gediskwalificeerd te raken. Bovendien beleven prijsvraag organiserende opdrachtgevers een intens genoegen aan het tijdens het spel aanpassen van de spelregels, hetgeen weer leidt tot nog meer gejeremieer en tot rechtzaken. Niet alleen architecten worden hier stapelgek (en steeds minder winstgevend van), zelfs projectontwikkelaars morren. Want ook zij worden steeds meer via prijsvragen gevraagd hun kunsten te vertonen. Dus huren zij een architect in die voor prachtige plaatjes mag zorgen. Vroeger werd daar natuurlijk voor betaald, tegenwoordig is die architect deelnemer aan het consortium. Er gaan al verhalen de ronde dat vermaarde architecten alleen worden ingehuurd om de opdracht binnen te halen, waarna ze vervolgens zo snel mogelijk geloosd worden.

Het schijnt dat Plasterk ‘een goed opdrachtklimaat’ hoeksteen van zijn architectuurbeleid vindt. Maar wat te doen als die opdrachtgevers (vaak vooral in de publieke sector) in de war zijn? En alleen nog maar prijsvragen kunnen uitschrijven? Ingewikkeld Europees denken te moeten aanbesteden? En dan ook nog eens (met de SP en lokale partijen hijgend in de nek) voor een dubbeltje op de eerste rij willen zitten? Als je aan architecten vraagt, wat er zou moeten gebeuren dan wordt enerzijds het verleden geromantiseerd ("toen had je nog wethouders, die een visie op hun stad hadden en hun nek uitstaken"), anderzijds worden nieuwe kansen gezien in een steviger rol van architecten zelf. Architecten blijken in nieuwe contractvormen een van de weinige partijen te zijn die vanuit het totaal redenerend iets verstandigs kunnen zeggen over de levenscyclus van het gebouw en de wijze waarop je daar zowel financieel als kwalitatief op zou kunnen sturen. Verdere professionalisering van het vak van architect is dan ook belangrijk. Als genoemde competenties in de rugzak van de architect zitten, dan staan zij in elk geval een stuk sterker.

Maar terug naar die opdrachtgevers. Van hen moet het heil komen, terwijl ze nu juist voor de ellende zorgen. Hoe zorgen we dat architectuur niet wordt beschouwd als kostenverhogend element van een bouwwerk of als leuke afleidingsmanoeuvre voor lokale referenda, maar als publiek goed? Dat kan alleen als er lokaal (ja, dus in de gemeenten!) wordt gezegd door de wethouder dat architectuur belangrijk is voor de toekomst van de stad. En dat moet ie dan met veel hartstocht kunnen uitleggen aan de raad, aan de lokale pers en aan de bevolking. Vervolgens moet ie daarin gesteund worden door zijn belangrijkste ambtenaren, want die moeten er weer voor zorgen dat een aanbestedende ambtenaar op kantoor 34 niet weer gaat zitten sturen op de laagste prijs. Kortom, die nieuwe nota van Plasterk kan flinterdun zijn. We lezen daar dat architectuur een publiek goed is. Punt. En dat publieke opdrachtgevers, bij het rijk, provincies en vooral de gemeenten een visie op architectonische kwaliteit van hun gebouwen en gemeenten moeten hebben. Klaar. Maar wat kan Plasterk vervolgens doen als toch weer boekhouders of fantasieloze politici de wethoudersportefeuille architectuur krijgen? Niet veel meer dan de rijksbouwmeester als Toezichthouder op de Architectuur vragen jaarlijks een inhoudelijk jaarverslag te maken over hoe die publieke opdrachtgevers het doen, daarover in het openbaar flink uit te pakken en jaarlijks een aantal publieke opdrachtgevers aldus flink de oren te wassen. 'Naming and blaming', er zit niks anders op.