Feature

Van verkeersmachine naar winkelplaza

Op 27 september presenteerde de gemeente Rotterdam – voor het eerst sinds jaren – haar visie op de openbare ruimte van de binnenstad. Voor een volle zaal werden de contouren geschetst van de nieuwe plannen voor het Rotterdamse centrum. Ruwan Aluvihare van DRO Amsterdam en de Rotterdamse landschapsarchitect Cor Geluk waren uitgenodigd om de visie van kritisch commentaar te voorzien.

Als voorbereiding op de visie organiseerden de gemeente en AIR het afgelopen jaar een debatreeks, genaamd ‘Het belang van de Buitenruimte’. Zij vroegen drie vooraanstaande specialisten de Rotterdamse openbare ruimte door te lichten. Hierbij kwam een aantal verbeterpunten naar voren. De eerste spreker, architect Rob Adams, spitste zijn kritiek toe op de geringe doorwaadbaarheid en de lage woonkwaliteit van het Rotterdamse centrum. Landschapsarchitect Jan Gehl keek vanuit het perspectief van de voetganger en constateerde dat er aan de beleving en het gebruik van de stad op ooghoogte nog veel te verbeteren valt. Ook uitte hij kritiek op de slechte relatie met de rivier. Kees Christiaanse pleitte voor het verbeteren van de verbindingen tussen de ‘eilandjes’ van Rotterdamse stedelijkheid.

Dat de gemeente deze aanbevelingen meer dan ter harte had genomen bleek uit de presentatie van Annemieke Fontein. Zij schetste de contouren van de visie, die als motto ‘verbonden stad’ had meegekregen. Vier thema’s staan hierin centraal. Allereerst het onderwerp van de verbonden stad zelf, waarmee gedoeld wordt op het verbeteren van de verbindingen tussen verschillende delen van het centrum. Nummer twee is de rivier als stedelijk recreatielandschap, zowel de onderlinge verbinding van de verschillende recreatiegebieden aan de Maas als de relatie tussen centrum en rivier. Het derde thema is duurzaamheid, dat de gemeente heeft vertaald naar een vergroening van zowel het maaiveld als het Rotterdamse daklandschap. Het laatste onderdeel verwoordt de wens voor een coherente beeld- en gebruikskwaliteit van de openbare ruimte.

Plein 1940 met beeld van Zadkine – Jaakko van het Spijker (SPUTNIK): ‘Deze plek is knallend hard, echt snoeihard. Het zou ook een mooie tuin kunnen zijn om naar boten te kijken’.

Uit de presentatie bleek dat de visie een doorwrocht beleidsdocument is. Alle doelen zijn gedekt: economie, vervoer, leefbaarheid als duurzaamheid zijn afgevinkt. Het ambitieniveau is hoog: alles moet beter worden in Rotterdam. Daar kan natuurlijk niemand iets op tegen hebben. Maar de zaal rook al snel onraad. Waar liggen de prioriteiten? En hoe worden die bepaald? Of, zoals Ruwan Aluvihare desgevraagd opmerkte: ‘Het is een verkenning met conclusies, maar nog geen visie.’

Daarnaast werd het ontbreken van een duidelijke mening over de ‘typisch Rotterdamse’ openbare ruimte aan de orde gesteld. De commentatoren omschreven deze als winderig, open en soms zelfs onherbergzaam, maar tegelijk ook verfrissend en modern. De Maas werd unaniem genoemd als de meest karakteristieke ruimte van Rotterdam. Maar ook de ruimtelijke kwaliteiten van de naoorlogse stedenbouw, zoals bijvoorbeeld die van de Coolsingel en de Mariniersweg werden geroemd. Volgens de panelleden komen deze specifieke karakteristieken in de visie niet voldoende aan bod en ook de discussie met de zaal voerde telkens weer terug naar dit punt van kritiek.

Het meeste commentaar kreeg het centrale thema van de visie: de verbonden stad. Het toevoegen van het thema ‘verbondenheid’ als een nieuwe betekenislaag op de binnenstad heeft als risico dat intrinsieke Rotterdamse kwaliteiten bedolven raken onder een lawine van hoogwaardig, maar uniform straatmeubilair. Het bureau ZUS, winnaar van de jonge Maaskantprijs 2007, stelde in een column dat juist het creëren van grenzen en barrières, juist de weerstand in plaats van de verbinding voor karakter zorgt en de ruimte met betekenis oplaadt. Rotterdam zou lokaal en exclusief moeten durven zijn, in deze tijd van citybranding die alle steden door dezelfde strengpers haalt.

Binnenrotte – Vincent Taapken (OVG): ‘Als de markt vertrekt dan wordt het Binnenrotteplein het stadspark van Rotterdam’.

De nadruk op verbindingen is overigens niet nieuw. Met de gerichtheid op verplaatsen in plaats van verblijven voegt de visie zich naar het wederopbouwplan van Van Traa. De openbare ruimte binnen de centrumruit stond na de oorlog ten dienste van de zogenaamde ‘verkeersmachine’, zoals de complexe uiteenrafeling van verschillende verkeerssoorten genoemd werd. Door deze uiteenrafeling, en het feit dat verplaatsen altijd voorrang kreeg op verblijven, zijn weinig prettige verblijfsruimtes ontwikkeld. Zelfs de meeste pleinen ontberen deze kwaliteit. Rotterdam is daardoor een stad van mondaine profielen en hoge torens, bij voorkeur te ervaren met en snelheid van 60km per uur.

Des te opvallender is de breuk met het primaat van de auto in de visie. Deze wordt, twintig jaar nadat dit in andere steden gebeurde, nu ook in Rotterdam uit het centrum gebannen. De centrumruit wordt opgeschaald en de auto wordt straks zoveel mogelijk omgeleid. De eerder gekoesterde autoverbindingen blijken nu ineens voetgangersbarrières. Deze nieuwe conditie vereist een denkomslag. Niet het verplaatsen geeft betekenis aan de stedelijke ruimte, maar het verblijven, flaneren en verpozen. De ontvlechting van de verkeerslijnen binnen de centrumruit tast haar basale bestaansrecht aan. Hoe kan de binnenstad een nieuwe betekenis krijgen? Cor Geluk werd een beetje moedeloos van de gepresenteerde oplossingen in de visie: ‘alles moet opnieuw gedefinieerd worden, elke plek moet een gedaanteverwisseling ondergaan’. De hamvraag is dan ook: Hoe kan de binnenstad transformeren tot een verblijfsruimte, zonder dat specifieke Rotterdamse identiteiten verloren gaan?

Bezoekers van het debat hadden desgevraagd duidelijke ideeën. Men stelde Rotterdam vooral te willen zien als de stad waarin verschillen uitgebuit worden. Er bleek een opvallende wens naar het programmeren en toe-eigenen van de ruimte, en het vermijden van een verdere commodificatie en schaalvergroting. Op de slotvraag van moderator Patrick van het Klooster ‘wordt Rotterdam in 2017 stad van openbare ruimte?’ antwoordde de Amsterdamse concurrentie: ‘Nee, Rotterdam blijft de stad van de prachtige moderne architectuur’. Laat deze kwaliteit de basis zijn voor een eigenwijze aanpak van het publieke domein.