Feature

Stedelijkheid als rendement

In juni van dit jaar is op initiatief van AIR de Van der Leeuwkring opgericht. Deze kring bestaat uit twaalf projectontwikkelaars, twee bankdirecteuren, een architect (Kees Christiaanse), een aannemer en een notaris. Zij hebben zich tot doel gesteld de publieke ruimte in Rotterdam mede vorm te geven. De constatering dat de gemeente op dit gebied veel steken laat vallen en dat het anders moet wordt breed gedeeld. In dit verband werd op 26 november een studiedag georganiseerd door AIR in samenwerking met Trancity.

Bernard Colenbrander mocht beginnen. Hij hield een verontrustend verhaal over de afkalving van de ruimtelijke ordening. Zo blijkt dat de Planologische Commissie is opgeheven. Wim Derksen, de directeur van het Ruimtelijk Planbureau (inmiddels ook opgeheven want gefuseerd met de milieuplanners), is van mening – zo hoorde Colenbrander – dat stedenbouwkundige plannen enkel nog hoeven te bestaan uit harde, duidelijke en objectieve regels. Ook de welstand kan dan worden afgeschaft. En verder moeten architecten en stedenbouwers eens ophouden met maquettes maken, je hebt immers niets aan architectenfantasieën.

Colenbrander plaatste deze merkwaardige uitspraken in een bredere tendens van de verburgerlijking van de ruimtelijke ordening en ‘een penetrant cultuurrelativisme’. De burger is een klant die bediend moet worden en een product afneemt van de overheid. Hij klaagt over verrommeling, maar tevens over een te bemoeizuchtige overheid. Hij hangt geen naambordje meer op zijn deur, want niet iedereen hoeft te weten waar hij woont. Hij leeft teruggetrokken achter zijn gammaschutting en heeft slechts één belang, zijn eigenbelang. Bestuurders geven hier gehoor aan. In plaats van sturing vindt er enkel nog controle plaats van de ‘objectieve’ regels. Een discussie over subjectieve zaken lijkt Colenbrander veel spannender. Er is geen enkel overkoepelend idee of ideologie meer. De optelsom van alle deelbelangen leidt natuurlijk niet tot goede ruimtelijke plannen, maar enkel tot vergruizing.

In de erosie van het vak, de erosie van het openbare belang versus het privébelang en de erosie van de omgangsnormen, ziet Colenbrander slechts hele kleine lichtpuntjes, die dan met name van de overheid zouden moeten komen maar ook vanuit een traditioneel idee over burgerschap.

Ook het NRC is, met die andere Bernard, volgens Colenbrander merkwaardig populistisch aan het worden in zijn kritiek over stedenbouw en architectuur. Deze door beleidsmakers gelezen krant doet zelfs aan stemmingmakerij tegen het architectenvak. Als voorbeeld toonde hij een knipsel over de appartementen in het centrum van Ypenburg, ontworpen door Christian Rapp, welke nog steeds niet allemaal verkocht zijn. Colenbrander prees het ontwerp van kamergenoot en collega hoogleraar Rapp om zijn waarachtige robuuste architectuur en stedelijkheid, stevig gefundeerd in de traditie van het vak. Hij werd totaal niet begrepen. Dagvoorzitter en econoom Frank Kalshoven reageerde dat dit slechts een opinie is en dat de appartementen nog niet verkocht zijn, een feit. Tot mijn verbazing beaamde Colenbrander dat. Hoe het nu verder moet met het vak, als zelfs dé hoogleraar architectuurgeschiedenis van dit land niet meer kan uitleggen waarom iets een goed of een slecht stedenbouwkundig plan is en dat je daar wel degelijk iets objectiefs over kunt zeggen, dan weet ik het ook niet meer. Helaas, Neutelings heeft gelijk, we kunnen niet meer praten over het vak.

Hoogleraar culturele economie Arjo Klamer was de volgende spreker. Na al in de tweede zin van zijn betoog Richard Florida aan te halen, gaf hij een college waarin hij uitlegde dat er naast economisch kapitaal ook sociaal en cultureel kapitaal bestaat. En dat een stuk vastgoed in een sociaal en cultureel rijke omgeving meer waard wordt c.q. waardevaster is. De vraag is alleen hoe krijg je meer sociaal en cultureel kapitaal, en hoe meet je dat. Voor dat meten heeft hij een manier bedacht die behalve resultaten ook verwachtingen meeneemt in de berekeningen. Klamer wil dat projectontwikkelaars afgerekend worden op hun bijdrage aan sociale en culturele waarden. Vooraf dient afgesproken te worden welke sociale en culturele waardevermeerdering een bepaald project zal gaan veroorzaken. Er wordt een nulmeting gedaan en na het gereedkomen en in gebruik nemen wordt nogmaals gemeten en bepaald of de gestelde doelen zijn gehaald. Daarna kan beloond of beboet worden. Grote vraag blijft hoe je sociaal-culturele verschijnselen kan beïnvloeden, laat staan veroorzaken. Dat blijkt moeilijk te zijn en heeft ook weinig met de fysiek gebouwde omgeving te maken en meer met sociale structuren, gesprekken, media en kunst.

Henk Oosterling, filosoof aan de Erasmus Universiteit en verbonden aan het Rotterdamse Pact op Zuid, hield een staccato betoog met een dodelijke snelheid. Hij bekritiseerde de vorige twee sprekers, maar hield vooral een pleidooi voor een verandering van discours. In plaats van BEU (Bildung, Emancipatie, Utopie) bewegen richting IPS (Informatiseren, Participeren, Scenario). En participerend burgers moeten co-producent en mede-eigenaar worden van de collectieve ruimte. Dat zal dan wel leiden tot kleine eenheden met eigen informele regels en wetten. Belletjes van collectiviteit die samen een smeuïg schuim vormen. Een netwerk of een lappendeken. Of als je wilt de sferen van Peter Sloterdijk. In dat boek konden we het trouwens nog eens nalezen.

En zo was het abstractieniveau tot grote hoogte gestegen. Een laatste parallelsessie met Emeritus Hoogleraar planologie Barrie Needham was verre van abstract. Het ging over de vraag hoe je een publiekprivate samenwerking voor openbare ruimte of beter, een voor publiek toegankelijke ruimte in een juridisch kader giet. Aan tafel zat onder andere een projectontwikkelaar die nogal wat vastgoed heeft en ontwikkelt op de Wihelminapier. De praktische uitwerking van Needhams genuanceerde verhaal bleek uiterst simpel. Alle betrokken partijen – lees eigenaren van vastgoed, maar wellicht ook de gemeente – richtten samen een N.V. of een C.V. op. Dit vennootschap zou dan alle openbare ruimte op de Wihelminapier in bezit hebben en zorgdragen voor het ontwerp, de uitvoering, het beheer en het onderhoud van die ruimte. Kortom we privatiseren de openbare ruimte.

Hoogstwaarschijnlijk kunnen de eigenaren van dat vastgoed de ruimte beter en sneller aanleggen en onderhouden dan de gemeente nu doet. En hoogstwaarschijnlijk gooien ze er op de Wilhelminapier veel meer geld tegenaan dan de gemeente zou doen. En natuurlijk zal daardoor de waarde van dat vastgoed stijgen. Maar nog even afgezien van alle rampzalige bijverschijnselen van privatiseringen, van Nutsbedrijven tot de NS en van de PTT tot woningbouwcorporaties, stelde niemand tijdens de dag de echt belangrijke vraag. Want wat zullen de stakeholders doen als er in hun ‘openbare’ ruimte iets gebeurt dat hun belangen schaadt? Mogen er nog zwervers op een bankje zitten op de Wilheminapier, of vissers? Mogen de jongens met hun skateboards, die altijd het dak van de parkeergarage van het gebouw van Foster onveilig maken dan wel blijven? Wat zou er eigenlijk gebeuren als je daar dag in dag uit met grote borden rond gaat lopen met daarop uiterst beledigende teksten over de directeuren van bijvoorbeeld AM-wonen, TCN, OVG, ProperStok, de Rabobank of Hotel New York? Angelika Schnell krijgt gelijk met haar Reviewing Rotterdam essay: de Wilhelminapier wordt dan ‘een Fifth Avenue zonder Manhattan’. Is deze ruimte nog wel openbaar?

Volgens mij leeft Jürgen Habermas nog steeds. Misschien kan de Van der Leeuwkring hem vragen zijn boek Strukturwandel der Öffentlichkeit (1962) nog eens uit te leggen. Want daarin, even afgezien van de volledig achterhaalde neomarxistische theorie, legt hij fantastisch uit wat openbare ruimte is en waarom dat belangrijk is. En dat je dat niet kan verkopen aan private partijen.