Praten over bouwen, daar kun je Michiel Riedijk midden in de nacht voor wakker maken. De partner van het bureau Neutelings Riedijk Architects beet donderdag 15 november het spits af in de verse lezingenreeks van het Berlage Instituut. Onder de noemer ‘Process in Detail’ lichten zeven architecten het traject van ontwerp naar uitvoering van één van hun gebouwde werken toe.
De keus om de lezingenreeks met Michiel Riedijk te openen ligt voor de hand, Riedijk en partner Willem Jan Neutelings zijn de zelfbenoemde hoeders van het ambachtelijke vak van gebouwen ontwerpen en bouwen. Een goed architect heeft volgens hen kennis van architectuurgeschiedenis, kunde in het produceren van tekeningen en maquettes en het evocatieve vermogen zich iets voor te stellen bij hetgeen hij ontwerpt. Het hierbij aanwenden van statistieken, het tellen van vuilnisbakken of het bestuderen van sociologie, een onhandige sneer naar het ’theoretische’ Berlage instituut, acht hij hierbij niet relevant. Vervolgens krijgt de architect het langdurige traject van uitvoering voor zijn kiezen, waarbij wederom eerdergenoemde kwaliteiten nodig zijn. Riedijk onderstreept met de oneliner ‘I love the smell of fresh concrete in the morning!’ dat zijn vak op de bouwplaats tot wasdom komt.
Het lijdend voorwerp van de avond was het imposante Instituut voor Beeld en Geluid te Hilversum. Tijdens de besloten prijsvraag positioneerde zijn bureau zorgvuldig de vijf massieve hoofdelementen – tentoonstellingszaal, archief, kantoren, studiecentrum en klantenservice voor professionals – zodanig dat een centrale holte ontstond die alle programmaonderdelen visueel aan elkaar koppelde. De vluchtigheid van audiovisuele media leidde tot de ‘onzichtbare’ plaatsing van het archief onder de grond.
Met dit heldere concept kreeg het bureau de opdracht, waarna de tekentafel kon worden opgezocht. Het concept werd uitgewerkt tot een systeem waarbij geen enkele ruimte constructieve elementen bevat. Vervolgens bleek het een gouden greep om het archief onder de grond te stoppen. De temperatuur van de aarde schijnt zich te stabiliseren op een temperatuur die ideaal is voor het opslaan van audiovisuele media, waardoor de archiefruimten met eenvoudige middelen op de juiste temperatuur gehouden kan worden.
Het zijn dit soort vondsten die budget vrijmaken om elders in het gebouw ‘gekke’ dingen te doen. Een architect komt alleen tot deze oplossingen door uitputtende studies te verrichten naar de mogelijkheden van zijn opdracht. Toen de heldere structuur van het gebouw was vastgesteld werd er besloten om de afzonderlijke delen niet zichtbaar te maken in het exterieur, maar ze te verhullen achter een kleurrijke band vol geabstraheerde beelden uit het media-archief. Riedijk besprak de Photoshop trucs die grafisch ontwerper Jaap Drupsteen toepaste om het vlekkenensemble vorm te geven. De glazen gevelplaten zijn in speciale mallen gegoten om ze reliëf te geven. De textuur van het glas maakt het mogelijk dat de getoonde beelden, afhankelijk van de positie van de beschouwer, veranderen van kleur, contrast en helderheid. Het gevelontwerp leidde uiteindelijk tot nieuwe toepassingen in de glastechniek.
Hoe geraffineerd dit proces ook is, door de zwaarte van het gebouw lijkt de verhullende, felgekleurde, glazen gevel een onevenredige toevoeging – als een zijden jurk aan een olifant. Met dit als enige kanttekening, mag gezegd worden dat het bureau er in geslaagd is het heldere concept uit te voeren. Vanuit de interne hal kijkt men enerzijds neer op het archief dat als een canyon de grond in schiet en anderzijds op tegen het gigantische getrapte volume van de tentoonstellingszaal dat in de ruimte lijkt te zweven. De krachtige taal waarmee het interieur is vormgegeven overtuigt enorm.
Riedijk benadrukte meerdere malen geen hoge pet op te hebben van hetgeen zich in het gebouw afspeelt. In zijn optiek creëert de architect alleen het decor en moet hij zich distantiëren van het spel op het podium. Dat er geïnteresseerden zijn die oude beelden van de koningin op de rug van een paard willen bekijken vond hij onbegrijpelijk en de tentoonstellingsinrichting bestempelde hij als trash. Dit terwijl het gebouw veel bezoekers trekt, journalisten en tv zenders voorziet van kennis en de gemeente Hilversum een landmark biedt. Zou het zo zijn dat de voorliefde voor ontwerpen en bouwen ten koste gaat van de interesse in gebouwen zodra deze zijn opgeleverd? Wat Riedijk betreft is het gebouw an sich het hoofddoel en niet het effect ervan op zijn omgeving en gebruikers. Toch liet hij zich meermalen ongenuanceerd uit over juist die aspecten en zocht constant zelfverzekerd de confrontatie met het publiek, waarbij hij regelmatig in herhaling viel omdat zijn grappig bedoelde opmerkingen geen gelach veroorzaakten.
Met het geraffineerde optreden van partner Willem Jan Neutelings tijdens het symposium Architectuur 2.0 nog vers in het geheugen viel het op dat Riedijk, voorzien van dezelfde boodschap, ditmaal zelfs met vele mooie plaatjes, er totaal niet in slaagde deze op gelijkwaardige wijze over te brengen. Kans verkeken dus, om de theoretisch aangelegde Berlagianen eens de edele kunst van het bouwen bij te brengen.