Feature

Het goud van Amersfoort is groen

In de serie Wat is er aan de hand in…? gaat ArchiNed op zoek naar lokale ontwikkelingen in stedenbouw en architectuur. Het centraal gelegen Amersfoort, met haar compacte historische centrum omgeven door bloembladvormige wijken, is een populaire stad om in te wonen. Maar ook hier, als overal in Nederland, speelt het dilemma hoe om te gaan met de steeds schaarser wordende ruimte.

In 2007 werd Amersfoort uitgeroepen tot groenste stad van Europa. Datzelfde jaar groeide Amersfoort met 10.000 inwoners. Het alom aanwezige groen bepaalt in sterke mate de populariteit van de stad. Dat roept de vraag op hoe Amersfoort verder kan groeien zonder dat afbreuk wordt gedaan aan dat groene karakter. Het is sterk de vraag of Amersfoort nog in de polder kan uitbreiden, want ten noorden ligt een gebied dat door de rijksoverheid tot Nationaal Landschap Arkemheen-Eemland is uitgeroepen en rondom de stad liggen veel waardevolle landgoederen en natuurgebieden. Is er binnen de stadsgrenzen dan nog ruimte te vinden voor groei?

Eind 2007 stonden er tijdens twee Architectuurcafés van Architectuurcentrum Amersfoort in Rietveldpaviljoen De Zonnehof twee vragen centraal. In november was dat ‘Hoe groen moet het buitengebied blijven?’ en in december ‘Hoe rood mag de stad worden?’.

Hoe groen moet het buitengebied blijven?

Tijdens het eerste Architectuurcafé schetste Steven Slabbers, van Bosch Slabbers tuin- en landschapsarchitecten uit Den Haag de ontwikkeling van het landschap van Amersfoort en omgeving aan de hand van kaartmateriaal waarvan het vroegste dateerde uit 1914. Hij liet zien hoe Amersfoort, Bunschoten, Nijkerk, Baarn en Leusden sinds 1914 steeds meer naar elkaar zijn toegegroeid, zonder dat daarbij de karakteristieken van het oorspronkelijke landschap in acht zijn genomen. Slabbers’ conclusie: ‘Overheden kiezen nog altijd de makkelijke weg en geven de voorkeur aan het volbouwen van open gebied. Eeuwig zonde’. Hij riep de overheden in zijn algemeenheid en ook de gemeente Amersfoort op om kritischer keuzes te maken, teneinde het nog resterende open landschap voor toekomstige generaties te bewaren.

Jaap Dirkmaat, directeur van de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap en tweede spreker, bekritiseerde de wijze waarop de overheid het Nederlandse landelijke gebied in de laatste decennia heeft laten verworden. Onachtzaam en liefdeloos gedrag zijn naar zijn mening oorzaken van de achteruitgang van de kwaliteit van het Nederlandse landschap. Kansen zag hij zeker ook, Dirkmaat: ‘Daar is visie en durf voor nodig van locale bestuurders en partijen. Geen slappe knieën’. Met specifieke ingrepen en door het respectvol omgaan met het historisch gegroeide landschap, zou veel van het oorspronkelijke landschap gespaard en mooier kunnen worden.

boven: vlnr Paul Achterberg, Johanna van der Werff, Jaap Huisman, Tom Bade

midden: presentatie van Tom Bade

onder: vragen vanuit de zaal

Hoe rood mag de stad worden?

In december schetste Paul Achterberg, directeur van atelier Quadrat uit Rotterdam, vooral de kansen van Amersfoort. Van oudsher zijn er vele groene gebieden: landgoederen in de stad, ruim opgezette groengebieden in de wijken en sportvelden in de nabijheid van het centrum. ‘U heeft goud in handen. Koester dat!’, zo drukte hij de aanwezige Amersfoortse bestuurders op het hart. ‘Probeer de verbindingen met het ommeland te verbeteren. Leg een netwerk van fiets- en wandelpaden aan zodat het buitengebied toegankelijker wordt voor stedelingen, zo maakt u uw stad nog aantrekkelijker’. Achterberg brak een lans voor de ontwikkeling van bedrijventerrein De Isselt tot hoogwaardig woongebied aan de Eem: ‘Dat biedt prachtige kansen, uitstekend passend binnen de status van Amersfoort als groenste stad van Europa. Maak gebruik van dat water! En maak maar een uitloper naar het Veluwemeer’.

Tom Bade, directeur van TriplEEE uit Arnhem, benadrukte de economische schat die Amersfoort met al het groen in huis heeft. Bade deed in de afgelopen jaren veel onderzoek naar de financiële vertaling van groen en keek wat groen oplevert als inkomstenbron. Groen levert geld op, zo is uit onderzoek gebleken: groen bevordert gezondheid, leidt tot minder stress, tot snellere genezing en zelfs tot minder criminaliteit. Het principe ‘Rood voor groen’ – bouwen om aanleg en onderhoud van groen te kunnen bekostigen, achtte Bade echter niet de juiste weg: ‘Nadat er gebouwd is, blijft de aanleg van het groen in de praktijk vaak achterwege. Je zou het sowieso moeten omkeren: eerst het groen aanleggen en daarna pas de bebouwing!’. Maar ‘Rood voor groen’ is in feite helemaal niet nodig! Uit onderzoek blijkt dat als je ergens een natuurgebied creëert, de huizenprijzen automatisch significant stijgen. Ook vanuit recreatief oogpunt is versterken en kwalitatief verbeteren van je groene gebieden een goudmijn’.

Universele keuzes

De keuzes waar Amersfoort voor staat voor de nabije toekomst zijn direct te vertalen naar bijna iedere andere Nederlandse stad. Op dit moment lijken de ontwikkelingen nauwelijks gestuurd te worden en ontstaat er in Nederland in rap tempo een landschap dat gedomineerd wordt door aaneengesloten bedrijventerreinen en ruimte-inefficiënte woonwijken, doorsneden door infrastructuur. Steden en dorpen groeien langzaamaan aan elkaar vast en het karakteristieke open landschap dreigt te verdwijnen. Dat heeft er uiteraard mee te maken dat het nog altijd makkelijker is om in een maagdelijke polder te bouwen dan in de bestaande stad. Iedere verandering en ingreep in het binnenstedelijk gebied is lastig en daarbij speelt het not in my backyard-principe een rol. Niemand wil zijn tuin of vrije uitzicht verliezen. Ook de openbare ruimte is voor veel mensen heilig, al is de kwaliteit ervan vaak middelmatig. Wie aan pleinen, openbaar groen of parkeerplaatsen komt, krijgt met de burger te maken. En nog altijd is het aantrekkelijker om nieuwe bedrijventerreinen aan te leggen, dan oude en leegstaande terreinen te herstructureren. Wat willen we eigenlijk met Nederland?

Het is opvallend met hoe weinig visie de binnen- en buitenstedelijke gebieden ontwikkeld lijken te worden. Het lijkt of gemeenten zich er niet aan willen vertillen en dat de angst voor een andere manier van denken domineert, met als resultaat compromisachtige oplossingen, zonder kwaliteit en zonder toekomstwaarde. Daarbij heeft het rijk zich als toezichthouder teruggetrokken.

Het is daarom van groot belang dat de locale Architectuurcentra in Nederland op dit terrein een podium voor discussie bieden. Het zijn immers geen eenvoudige vragen waar je als stad of gemeente voor staat. Maar zonder discussie verloopt de ontwikkeling volgens het geijkte stramien en volgens de weg van de minste weerstand. En dat zou jammer zijn.