Feature

Informal City Making

“Het proces van stadsontwikkeling wordt steeds opener, informeler, en interactiever. Bewoners en marktpartijen veranderen in deelnemers met een steeds grotere rol in het ontwerpproces. Deze verschuiving in de stedelijke planningscultuur loopt parallel met de opkomst van de creatieve industrie,” aldus de folder van het symposium Informal City Making.

In het Bacinol-gebouw in Delft kwam begin december een groep sprekers bijeen die samen ‘een nieuwe benadering van planvorming’ moesten gaan formuleren.  Phil Wood (Comedia, UK) leverde met een snelcursus creatieve economie en auteurs als Richard Florida en Charles Landry de context van het debat. De opening van zijn betoog: ‘we don’t want to be numbers anymore.’ De maatschappij is veranderd. Nummertjes staan voor anonimiteit, grijze muizen en beleids-nerds. Voor een puur rationele benadering en voor technocratie. Dat willen we niet meer. Bovendien dwingt de globale markteconomie ons er toe verder te kijken dan die nummertjes; computers, Chinezen en andere efficiënte dingen hebben ons veel werk uit handen genomen.

Wat we wel willen ligt gecompliceerder. Natuurlijk, woorden als individuele expressie, creativiteit, contextueel, integraal en kruisbestuiving vliegen door de zaal. Maar waar draait het om? Het is dagelijkse kost voor de consultant Wood: hoe maken we van wegzakkende steden met wortels in traditionele industrieën weer aantrekkelijke sprankelende plekken waar ‘de creatieve klasse’ zich wil vestigen? Want die klasse trekt bedrijven aan (en niet andersom) en bedrijven brengen welvaart naar de stad. Vandaar dat ook de gemeente Rotterdam klant is bij Wood. In de redenering van de creatieve economen is de creatieve klasse het nieuwe goud. Met het voorbeeld van Huddersfield, een vergeten industriestadje tussen Leeds en Manchester, toont Wood dat er met gerichte investeringen een creative community kan worden opgebouwd, met bijbehorende economische effecten. Oude industriële complexen in Huddersfield zijn veranderd in bloeiende broedplaatsen voor de creatieve industrie, waar het genereren, verwezenlijken, marketen en distribueren van ideeën wordt gestimuleerd en gestroomlijnd.

Ekim Tan (architect en onderzoeker, TU Delft) onderscheidt drie vormen van stadsplanning: een geheel vrije benadering –‘geen regels, geen planning’ referentie Istanbul; een maximaal gecontroleerde benadering –het masterplan; en een responsieve benadering –’ontworpen toe-eigening’ referentie Quinta da Malaguiera, Évora, Portugal. Alvaro Siza ontwierp deze woonwijk in de jaren zeventig. Tan documenteerde het aantal aanpassingen door gebruikers aan de woningen. Zo schilderde 68% van de bewoners een plint op het witte stucwerk, zoals in oud Evora gebruikelijk is, en verkleinde 16% de wat grote ‘modernistische’ ramen. De ontwerpers bleven ook na de oplevering betrokken bij de wijk. Ze ontwierpen een buitentrap die veel gebruikers wilden aanbrengen om via de patio direct het dakterras te kunnen bereiken. Volgens Tan een interessant model, maar het gaat nog niet ver genoeg. Zij stelt zich een benadering ‘2.0’ voor waarin gebruikers en ontwerpers nog nauwer en actiever samenwerken.

Wouter Veldhuis (MUST Stedebouw) brengt ‘geen nieuws,’ vindt hij zelf  Hij is er goed in: “Elke stedelijke transformatie komt voort uit migratie.’ Geen nieuws. “De herstructureringsopgave van Amsterdam-West is minstens zo groot als nieuwbouwplak Ijburg.’ Geen nieuws. “Transformatie en verdichting vragen andere kwaliteiten van het vakgebied dan grootschalige nieuwbouw.’ Geen nieuws. Eén voor één tikt hij de honken af op weg naar zijn doel: ‘coalitie-stedenbouw.’ Met een reeks voorbeelden uit eigen praktijk toont Veldhuis dat de nieuwe situatie van mondige burgers en privaat-collectief opdrachtgeverschap de stedenbouwkundige dwingt om een andere positie in te nemen in het planproces. Veldhuis vindt dat een stedenbouwkundig plan een technische vertaling moet zijn van een stevig debat, waaraan alle belanghebbenden deelnemen, met de stedenbouwkundige in de rol van debatleider. Daarbij zijn rooilijnen overbodig en is bemoeizucht met architectuur not done.

De lange middag werd afgesloten met een lezing van de organisator van de bijeenkomst, Marja Nevaleinen (DN Urbland).  Enthousiast vertelt ze over de lessen die zijn geleerd met het subsidieproject ‘Redesign the City’ waarin verschillende Delftse partijen tijdens workshops met elkaar de toekomst van Delft mochten vormgeven. Mosterd na de maaltijd, helaas. Veldhuis had al aangetoond dat je ook zonder subsidie participatietrajecten kunt doorlopen. De boodschap was al overgekomen en de sprekers waren het al met elkaar eens, zo bleek ook tijdens het debat. ‘It’s not about being the most creative in the world, it’s about being the most creative for the world’ (Wood).

Dankzij dit soort uitspraken was het toverwoord van de dag ‘creativiteit’ aan het eind van de middag al weer uitgewerkt. Laten we eerlijk zijn, ook creativiteit is ‘geen nieuws.’ Er is altijd een creatieve economie en een creatieve klasse geweest. Pas in jaren negentig is deze zo benoemd en onderdeel geworden van strategieën en modellen van mensen als Wood. Participatie in zijn verhaal is altijd economisch van aard; deelnemen aan de creatieve economie. In het verhaal van Veldhuis of Nevaleinen gaat het om het betrekken van de eindgebruiker bij het ontwerpen van de stad. Dat zijn twee verschillende dingen, die feitelijk niet veel met elkaar te maken hebben. Wel kun je stellen dat de creatieve klasse een rol heeft in het vertalen van de inbreng van bewoners en marktpartijen naar modellen voor de stad. Dat lijkt de missie te zijn het symposium wilde formuleren. Er zaten aardig wat ontwikkelaars en gemeentes in de zaal, dus wie weet wat de nietsvermoedende burger allemaal te wachten staat het komende jaar. Een creatief 2008 gewenst!