Recensie

Pieter Verhagen en W.G. Witteveen, stedenbouwkundigen van het interbellum

Kort na elkaar zijn twee uitgebreide studies verschenen over twee belangrijke stedenbouwkundigen, Pieter Verhagen en Willem Gerrit Witteveen, die vooral in het vooroorlogse Rotterdam actief waren. Er zijn meer overeenkomsten.

Zowel Verhagen als Witteveen werkten enige tijd bij de gemeente Rotterdam: Verhagen tussen 1913 en 1916 en Witteveen van 1924 tot 1945. Beiden beleefden de bloei van hun carrière in het interbellum en verdwenen na de Tweede Wereldoorlog van het toneel: Verhagen overleed onverwacht in 1950 en Witteveen werd in 1944 bij de wederopbouwplannen voor Rotterdam vervangen door Van Traa. Beiden werden in de naoorlogse geschiedschrijving bijgeschreven in het conservatieve kamp en verdwenen daardoor uit de belangstelling: Verhagen had een bureau samen met Granpré Molière, de aartsvader van de Delftse School en Witteveens wederopbouwplannen werden neergesabeld door de vooruitstrevende ondernemers en architecten van de Club Rotterdam. Desondanks floreren beider bureaus nog steeds respectievelijk onder de naam van  Kuiper Compagnons en Witteveen + Bos.

Verhagen

In de uitstekend verzorgde dissertatie van Marinke Steenhuis wordt voor het eerst een compleet beeld gegeven van het werk van Pieter Verhagen (1882-1950). Als ambtenaar voor de gemeente Rotterdam werkte Verhagen aan stratenplannen voor Spangen, Tussendijken, Bergpolder, Crooswijk, Park Rozenburg en het gebied rond de Beukelsdijk. In het bureau dat hij in 1916 vormde met Marinus Granpré Molière (1883-1972) en later Albert Kok (1872-1941), beide waren eveneens ex-medewerkers van de gemeente Rotterdam, was Verhagen grotendeels verantwoordelijk voor het ontwerpwerk. Granpré Molière werd in beslag genomen door zijn hoogleraarschap aan de Technische Hogeschool Delft en Kok was verantwoordelijk voor de zakelijke kant. Verhagen componeerde de stedelijke ruimte en was vooral bezig met het scheppen van een afwisselend stadsbeeld. In zijn werk is een balans tussen verkaveling, bebouwing en beplanting gezocht. Dit komt het best tot uiting in het ontwerp voor Tuindorp Vreewijk, het bekendste ontwerp van het bureau. Tussen 1924 en 1940 maakte Verhagen nog een zeventigtal stedenbouwkundige plannen. Belangrijke werken zijn het streekplan IJsselmonde, de inrichting van de Wieringermeer en de Noordoostpolder, de wederopbouw van Nijmegen en Middelburg, het reconstructieplan voor Walcheren en een groot aantal stedenbouwkundige plannen voor Den Bosch, Breda en kleinere plaatsen.

Vooral in de aandacht voor groen was Verhagen uniek. Hij wijdde zich met liefde aan ontwerp en onderhoud van zijn tuin van bijna vier hectare rond zijn buitenhuis in Rockanje. De weerslag van zijn natuurliefde is het boek Het geluk van den tuin. Een aansporing tot het zinvol tuinieren uit 1946. Deze lofzang op het tuinieren werd in 1961 en 2004 herdrukt en geldt als een van de klassiekers van de Nederlandse tuinboeken.

Witteveen

W.G. Witteveen (1891-1979) werkte van 1924 tot 1945 als stedenbouwkundige in Rotterdam. Daarvoor had deze civiel ingenieur kort bij de Staatsspoorwegen gewerkt. Dit kwam goed uit, want een aantal belangrijke stedenbouwkundige vraagstukken had betrekking op de spoorlijnen in de stad. Belangrijkste taak van Witteveen was het opstellen van een Algemeen Uitbreidingsplan voor Rotterdam. Beperkte de Rotterdamse uitbreiding zich aanvankelijk tot kleine deelplannen, onder Witteveen kwam de expansie van de stad tot uitdrukking in plannen voor Blijdorp, Rotterdam-Zuid, parken en infrastructuur. Met name bij de Maastunnel en de aansluitende tunneltraverse door noord en zuid komt Witteveens civieltechnische achtergrond naar voren. Verder worden in deze periode ook kanalen, wegen en groenzones gerealiseerd. Op kleiner schaalniveau werkt Witteveen aan het Land van Hoboken, waarvoor ook Verhagen een voorstel maakte.

Witteveen is merkwaardig genoeg echter vooral bekend vanwege wat hij niet heeft gerealiseerd: de wederopbouw van het Rotterdamse centrum. In het Basisplan voor de wederopbouw van Rotterdam zitten meer elementen van Witteveens plan dan algemeen wordt aangenomen. Ook deze was uitgegaan van een compleet nieuw stratenplan, van een goede verkeersafwikkeling en van concentratie van kantoren en winkels. Onder invloed van moderne architecten als Van den Broek en Van Tijen verdween wel de zorgvuldig ontworpen derde dimensie; het Basisplan is meer een schema dat op allerlei manieren flexibel is in te vullen. De stedelijke ruimte is niet langer meer ontworpen, maar is de restruimte die overblijft na invulling met bebouwing. In 1944 vertrekt hij overwerkt en gedesillusioneerd bij de gemeente. Na zijn verhuizing naar Lochem is hij er nooit meer geweest. Met G.S. Bos richtte hij een ingenieursbureau voor stedenbouw en civiele werken op, dat nog steeds bestaat en inmiddels is uitgegroeid tot een internationaal bedrijf met 700 werknemers.

Kunstzinnige stedenbouw

Bij zowel Verhagen als Witteveen is sprake van een ‘huwelijk tussen techniek en kunst.’ Deze ontwerpuitgangspunten verdwenen in de moderne, functionalistische stedenbouw die na de Tweede Wereldoorlog de overhand kreeg. De nadruk kwam te liggen op techniek en organisatie, op analyse en onderzoek, op bouwmethodieken en verkeerstechnische oplossingen. Het lijkt erop dat er met de publicaties over deze stadskunstenaars weer belangstelling is voor de meer kunstzinnige stedenbouw. Misschien is deze benadering een interessante invalshoek voor de huidige stedenbouwkundige praktijk. In plaats van het met traditionalistische architectuur optuigen van in feite uiterst functionele stedenbouw zou een met eigentijdse architectuur ingevuld monumentaal stedenbouwkundig ontwerp wel eens een adequater antwoord kunnen zijn op de wensen van de hedendaagse ‘woonconsumenten.’