Feature

De mobiele stad

Op 28 februari hield Stephen Graham (Universiteit van Durham, UK) een lezing in het Nederlands Architectuurinstituut (NAi). Graham was uitgenodigd in het kader van The Mobile City, een tweedaagse conferentie over de groeiende invloed van computersystemen, observatiecamera’s en communicatienetwerken op de organisatie van onze steden.

Ole Bouman (directeur NAi) verwelkomde de conferentie als een kans om ‘ons de weg te wijzen’ in het denken over de stad. Architecten en stedenbouwkundigen realiseren zich nauwelijks dat kernbegrippen van de architectuur als representatie, privacy, veiligheid en geborgenheid niet meer tot haar exclusieve domein behoren, stelt Bouman. De organisatie van ruimte en de ervaring van ruimte worden in toenemende mate bepaald door ict-systemen. Terwijl een clubje technofiele enthousiastelingen van interaction designers, gamers, academici en kunstenaars de nieuwe technologieën omarmen, staat de rest van de wereld afwachtend tegenover de onbekende fenomenen.

Ik herken me wel in de groep waar Bouman het over heeft. Treintjes van onbegrijpelijke termen laat ik liever aan me voorbij rijden. GSM, GPS, GIS, UMTS, WIFI, CCTV, RFID. Mis ik iets? De geruststellende boodschap van spreker Stephen Graham luidt dat het hier om een heel normaal verschijnsel gaat. Ambient (omgevend), ubiquitous (alomtegenwoordige) of locative (locatieve) media verdwijnen naar de achtergrond op het moment dat ze echt belangrijk worden. Ze raken ingebed in het stedelijk landschap tot het punt dat ze er niet meer van te onderscheiden zijn, en voldoen daarmee aan hetzelfde profiel als de traditionele infrastructuur. De werking van het elektriciteit- of glasvezelkabelnetwerk hoeven we ook niet te begrijpen om er gebruik van te maken.

Graham past als auteur van publicaties als Splintering Urbanism en The Cybercities Reader in het rijtje Manuel Castells en Saskia Sassen. De mobiele netwerkmaatschappij laat oude structuren in grote steden uit elkaar vallen en doet wereldwijd nieuwe lokale en mondiale verbanden ontstaan, analyseert Graham. We moeten deze virtuele component begrijpen als een laag die aan de bestaande werkelijkheid wordt toegevoegd, waardoor deze opnieuw georganiseerd wordt. 'Urban remediation' noemt Graham deze interactie, waarmee hij benadrukt dat het niet gaat om iets wat zich afspeelt ver weg in cyberspace, los van de ‘echte’ wereld, maar juist nauw verweven is met onze leefomgeving.

Wij observeren niet alleen de stad, gaat Graham verder, de stad observeert ons inmiddels ook. Onze dagelijkse omgeving bevat sensoren en processoren, intelligente systemen die actief naar informatie speuren. Die informatie wordt ingezet voor verschillende doelen. Zo maakt nummerplaatherkenning het mogelijk om snelwegruimte te controleren en te commercialiseren. Ooit publiek goed, nu handelswaar. De prijs verandert realtime, afhankelijk van het aantal gebruikers. Ook internetgebruikers en klanten van call-centers worden in toenemende mate gefilterd, zonder het zelf te weten. Mensen die meer geld opleveren hoeven minder lang te wachten. Dankzij dit proces van software-sorting komt de kapitalistische droom van frictievrij en customized consumeren snel dichterbij.

Tegelijkertijd likkebaarden de veiligheidsdiensten bij de nieuwe mogelijkheden van  informatie en controle. Terrorismedreiging en oorlogssituaties als in Irak hebben de stad tot de plek gemaakt waar conflicten worden uitgevochten. Dat maakt het moeilijk om 'het slagveld' te overzien. Graham toont een rapport van het Amerikaanse leger dat het probleem bondig formuleert: 'Enemy leaders look like everybody else'. Hetzelfde geldt voor voertuigen, installaties, wapens en gebouwen: ze zijn niet meer te onderscheiden van 'gewone' burgerlijke objecten. De enige oplossing is het onderwerpen van alles en iedereen aan permanente observatie.

Gezichtsherkenning, loopstijlen, biometrische identificatie; de reeks toepassingen is indrukwekkend. Niet toevallig bijna uitsluitend militair ontwikkelde technologie. De volgende dag lees ik in dagblad De Pers dat de CIA inmiddels op gamers jaagt. Het bevestigt Graham’s verhaal over vergaande programma’s om ‘afwijkend gedrag’ op te sporen door het koppelen en analyseren van data op grote schaal. Is dit het einde van de anonimiteit?

Al bij de start van zijn verhaal waarschuwde Graham dat het onderwerp op alle niveaus politiek en gepolitiseerd is. Dat het niet enkel om de nieuwste gizmo’s (gadgets) gaat, hoewel ook die het stedelijke leven transformeren. De audiotour van Rotterdam City of Architecture 2007 is een goed voorbeeld van een locative media project. Je koppelt een plein, straat of gebouw aan je mp3-speler en krijgt ter plekke toegang tot archiefmateriaal en achtergrondinformatie. De mogelijkheden voor politiek of kunstzinnig activisme, voor sociale en politieke doeleinden, voor het bouwen van nieuwe gemeenschappen en voor vermaak lijken eindeloos.

Het is aardig dat The Mobile City een gespecialiseerd gezelschap mediatechnologen (waaronder Malcolm McCullough, Christian Nold en Tim Creswell) met kennis van zaken in het NAi samenbracht. Hoe mobiele netwerken en virtuele ruimtes de stad veranderen kwam in de lezing van Graham uitgebreid aan de orde. Hij deed daarmee zijn werk als stadssocioloog. Wat de gevolgen zijn voor ontwerpers aan de stad bleef daarbij echter onbesproken. Tot een dialoog met de nieuwe mediadeskundigen enerzijds en de ruimtelijke disciplines anderzijds kwam het niet deze avond. Niet in de laatste plaats omdat de architecten en stedenbouwkundigen slechts mondjesmaat aanwezig waren en zich niet in de discussieronde mengden. Een gemiste kans, want de voor hen meest relevante vragen bleven daardoor onbeantwoord.