Recensie

De functionele stad

Cornelis van Eesteren (1897-1988) is een stedenbouwkundig ontwerper die grote invloed heeft gehad op de twintigste eeuwse stedenbouw in Nederland. Kees Somers schreef een proefschrift over de rol die Van Eesteren speelde binnen het CIAM (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne).

Internationaal bekend zijn vooral de plannen die Van Eesteren vanaf 1929 in samenwerking met Th.K. van Lohuizen maakte voor de afdeling Stadsontwikkeling van de Gemeente Amsterdam. Deze resulteerden in het AUP (Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam) uit 1935. Het AUP heeft een grote invloed gehad op bijvoorbeeld het stedenbouwkundig ontwerp van de Bijlmermeer, ontworpen door Siegfried Nassuth. Nassuth was een leerling van Van Eesteren en Van Lohuizen aan de Technische Universiteit Delft. Hij wordt door hen aangenomen bij de afdeling Stadsontwikkeling van de Gemeente Amsterdam. Voor Nassuth is stedenbouw in navolging van zijn leermeesters het integraal beschouwen van alle elementen die met de maatschappij en het leven te maken hebben. Bij het ontwerp van de Bijlmermeer is dezelfde analytische werkmethode gehanteerd als bij het AUP, waarmee deze wijk de grootste is die op deze wijze tot stand is gekomen. Over Van Eesteren zijn eerder drie boeken verschenen. De eerste publicatie waar Kees Somer met Manfred Bock en Vincent van Rossem aan werkte belicht met name zijn werk uit de periode 1917-1929. De tweede publicatie van Van Rossem behandeld het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam. De derde publicatie van Zef Hemel gaat in op rol van Van Eesteren bij de planning, inrichting en vormgeving van de IJsselmeerpolders.

De functionele stad, De CIAM en Van Eesteren, 1928-1960 van Kees Somer is de vierde in de reeks en vormt een waardevolle aanvulling omdat deze publicatie als eerste uitgebreid inzicht biedt in Van Eesterens bijdrage aan het CIAM. De in 1928 opgerichte CIAM was meer dan dertig jaar een dynamische vernieuwingsbeweging waar honderden architecten en stedenbouwkundigen aan deelnamen. Onder hen  bevonden zich Le Corbusier, Siegfried Giedion en Walter Gropius. Mede op basis van zijn bijdrage aan het Derde Congres van de CIAM en vanwege het feit dat hij een invloedrijke positie had als stedenbouwkundige in dienst van de Gemeente Amsterdam, werd Van Eesteren in 1930 gevraagd om voorzitter te worden van het CIAM, een functie die hij tot 1947 zou vervullen.

Kees Somer heeft behalve het Vierde CIAM-Congres in 1933, gehouden op een bootreis van Marseille naar Athene, ook de voorbereidingen die vooraf gingen aan dit Congres, onder meer tijdens een buitengewone CIAM-bijeenkomst in het Berlijn van 1931, in kaart gebracht. De gedachte was dat, voordat ontwerpers zich met  stedenbouwkundige vraagstukken konden bezighouden, zij eerst een algemeen idee moesten hebben van het begrip stad en de elementaire beginselen van haar organisatie en plannen. Daartoe werden zij verondersteld zelf materiaal te verzamelen van een bestaande stad waarmee zij vertrouwd waren, en dit zo eenvoudig mogelijk op kaarten weer te geven. Door hun onderlinge vergelijkbaarheid konden deze kaarten een waardevolle basis bieden voor een nog nauwelijks bestaande ‘stadswetenschap’. Uitgangspunt was dus op basis van de bestaande realiteit te komen tot een stedenbouw waarbij de voorzieningen van wonen, werken en recreatie en verkeer in onderlinge samenhang vorm werden gegeven. Het ging om agglomeraties van 100.000 of meer inwoners. De gegevens moesten worden weergegeven op kaarten met schaal 1:10.000, met daarnaast een kaart van de stad binnen de regio op de schaal 1:50.000. Op het Vierde CIAM-Congres presenteerden 18 landen analyses van 34 steden. De keuze van de steden was in grote mate bepaald door praktische overwegingen, zoals de beschikbaarheid van menskracht, statistische gegevens en de medewerking van gemeentelijke autoriteiten. Tot deze steden behoorden onder meer Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Berlijn, Frankfurt, Dessau, Zürich, Barcelona, Verona en Oslo. Het Vierde Congres werd gezien als sluitstuk van de eerste etappe van de ontwikkeling van het CIAM.

Na de oprichting van het CIAM in het Zwitserse La Sarraz (1928) en de behandeling van de woning en de woonwijk in respectievelijk Frankfurt (1929) en Brussel (1930) werd in Athene de analyse van de bestaande stad afgerond. Gegevens van het Vierde Congres waren vanaf 1 juni 1935 te zien op een tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam met als titel De functionele stad. Het belang van deze tentoonstelling was dat voor het eerst in de geschiedenis van de moderne stedenbouw, op basis van internationaal vergelijkend onderzoek een algemeen en overzichtelijk beeld wordt geschetst van de stad en de belangrijkste stedenbouwkundige vraagstukken. In 1936 volgde er een gedelegeerdenvergadering in La Sarraz. Hier werd wederom een doordringing van individuele en gemeenschappelijke inspanning bereikt. Na 1936 raakte het CIAM in een crisis. Men werd het maar moeizaam eens over het programma. Bovendien had het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog grote gevolgen: de congresactiviteiten kwamen voor een periode van zes jaar geheel stil te liggen. Op het Zesde Congres in 1947 in Bridgewater stonden twee thema’s centraal: het vraagstuk van de wederopbouw als sociale opgave, en het probleem van de architectonische vorm. Deze thema’s zouden het Nieuwe Bouwen een noodzakelijke maatschappelijke draagvlak moeten verschaffen. In de jaren vijftig werd de snel groeiende vereniging een mondiaal instituut, maar haar invloed werd kleiner. Belangrijker werd daarna de invloed van de groep jonge ontwerpers die naar buiten traden onder de naam Team 10.

Kees Somer heeft op overtuigende wijze beschreven hoe Van Eesteren, vooral  met de organisatie van het Vierde Congres, zijn visie op de stedenbouw wist uit te dragen op zijn collega’s van de CIAM, zoals hij deze in een later stadium van zijn leven als hoogleraar aan de Technische Universiteit Delft, op eenzelfde wijze aan zijn studenten zou overdragen. De publicatie bevat veel origineel archiefmateriaal en is bovendien aantrekkelijk en overzichtelijk vormgegeven.