Feature

De stad is een boom

Heeft u hem al gelezen? De Cradle-to-Cradle-bijbel van McDonough en Braungart die een radicale en vooral optimistische benadering van het vraagstuk van duurzaamheid propageert. Of ligt hij nog op de stapel waar ook de ‘An Inconvenient Truth’ en ‘Dreams from my father’ om uw schuldbewuste aandacht vragen? Na de presentatie vorige week van De Almere Principles is één ding zeker, tenminste een aantal leden van het college van burgemeester en wethouders van Almere ging u al voor.

Woensdag 9 april presenteerde de gemeente Almere met gepaste trots en onder brede belangstelling van pers, (landelijke) politiek en stakeholders uit lokale organisaties en bedrijfsleven, haar zeven principles gebaseerd op de vooral in Nederland populaire Cradle-to-Cradle-filosofie (C2C) van Michael Braungart en William McDonough. Laatstgenoemde verleende ook zijn medewerking aan de totstandkoming van het document. De stad verklaart daarmee plechtig dat het de toekomstige schaalsprong – van 183.000 inwoners in 2008 naar 350.000 in 2030, maar ook de verdere ontwikkeling van de bestaande stad, wil koppelen aan de principes van duurzaamheid zoals die door architect McDonough en biochemicus Braungart zijn geformuleerd. Almere wil dus een voorbeeldig duurzame stad worden en refereert daarbij aan de eerdere Hannover Principles die McDounough en Braungart in 1991 formuleerden als ontwerprichtlijnen voor de Expo 2000. En om dat alles te onderstrepen én zichzelf in het verdere ontwikkelingsproces tot de orde te kunnen roepen, stelden de stadsbestuurders een soort geloofsbelijdenis op: ‘Almere Principles – voor een ecologisch, sociaal en economisch duurzame toekomst van Almere 2030’.

Op basis van de doelstellingen van het document, het vertoonde enthousiasme en de wens tot intensieve samenwerking, maar ook door de onzekerheden die de ingeslagen weg met zich meebrengt, had Almere McDonough maar al te graag vast willen houden. Bijvoorbeeld door hem ‘op te sluiten’ in een mooi instituut. Maar de primeur van ’s werelds eerste universitaire Cradle-to-Cradle-opleiding is, helaas voor Almere, al vergeven aan Venlo.

De intensieve voorbereidingstijd die vooraf ging aan de geregisseerde bijeenkomst, waarin Duivesteijn bijvoorbeeld afreisde naar Charlottesville (Virginia) om McDonough te ontmoeten, is een bescheiden opmaat van de complexe opgave waarvoor de stad zichzelf stelt. Het is immers natuurlijk oneindig veel makkelijker, prettiger en efficiënter om Almere te laten verder groeien volgens haar bestaande, beproefde en redelijk succesvolle principles. Want je zou het bijna vergeten bij het verblindende perspectief van een betere toekomst en de kans de wereld te verbeteren, om te beginnen bij Almere, dat de stad al een set principles heeft die haar bepaald geen windeieren hebben gelegd en haar een redelijk succesvolle suburbane stedelijkheid hebben opgeleverd. Dit even los van het handjevol azijnpissende Volkskrantlezers die recentelijk Almere tot de lelijkste plek van Nederland uitkozen. Uitgangspunten, opgesteld in de geest van de jaren zestig en vertaald in ruimtelijke ordening, die onder meer hebben geleid tot een groene stad, met een (bij aanleg) revolutionair systeem van stadsverwarming, een autonoom netwerk voor het openbaar vervoer, een grote diversiteit en geboden vrijheid op het gebied van (innovatieve) architectuur en een flexibel stedenbouwkundig concept. Wanneer je de zeven nieuwe principles naast de (resultaten van) de bestaande legt, kun je eigenlijk moeilijk anders constateren dan dat Almere in zijn huidige vorm al redelijk goed voldoet aan de nieuwe Almere Principles. In elk geval veel beter dan veel andere steden in Nederland. Toegegeven, op een aantal ecologische en milieubelastende terreinen is ook Almere voor (veel) verbetering vatbaar.

Verkopen Duivesteijn en consorten hier dus eigenlijk op sluwe wijze oude wijn in nieuwe zakken? Wat bezielt Almere eigenlijk om moedwillig een succesvolle productiemachine aan te passen met, op zijn minst, enige onduidelijkheid over het eindresultaat. En is de opgave niet al imposant en complex genoeg zonder haar onder verdere druk te zetten van mondiale verwachtingspatronen? Of is het toch een manier om de opgave tot groei met behulp van kwalitatieve argumenten wat te temperen. Een vermoeden dat al eerder bevestigd leek te worden met de omarming van een massale, niet eerder vertoonde toepassing van particulier opdrachtgeverschap als belangrijke basisgedachte voor de komende woningbouwproductie (‘Ik bouw mijn huis in Almere’).

Het klinkt natuurlijk vele malen beter, en communiceert ook prettiger, als je voorwaardelijke condities op een positieve en inhoudelijke wijze formuleert. Beter een maatschappelijke tendens aanvoeren (individualisme) of een prominente visionair als bliksemafleider inzetten dan openlijk de discussie te voeren over de noodzakelijkheid van de groeisnelheid en de mogelijk negatieve bijwerkingen van de verdubbeling van de omvang van de stad. De aanwezigheid van minister Cramer, de lovende woorden die zij sprak over het initiatief en ‘grote roerganger Duivesteijn’ én de belofte op ondersteuning, betekenden in dat geval alvast een overwinning van Almere op tactisch politiek gebied.

Eigenlijk bleek pas tijdens de diverse workshops (ingedeeld per ‘principle’) en in het publieke interview met McDonough, waar de kracht, betekenis, maar ook zwakte van de Almere Principles liggen. Vreemd genoeg is dat niet alleen bij duurzaamheid, ecologie, ruimte, water en natuur. De betekenis van de principles ligt veel meer in het stimuleren van een vitale, in zichzelf gelovende, gemeenschap en in het oppoetsen van het elan van de stad. Dáár ligt ook een gedeelte van de (verborgen) agenda van Duivesteijn. Hij wil burgers het gevoel van betrokkenheid en trots geven, en hen behoeden voor onverschilligheid. Alleen zo kan de groei van Almere resulteren in een werkelijk duurzame stad.

McDonough wist dat accent ook loepzuiver te plaatsen in het vraaggesprek met Jan Tromp die, met gepast cynisme, de gast probeerde te betrappen op te hoog opgeschroefde verwachtingen. McDonough maakte, in een sfeer van hosanna en loftuitingen, duidelijk dat de mate van succes van de principles afhankelijk is van initiatieven en draagvlak onder de inwoners. Hij noemde daarbij het zevende principe als een cruciaal punt waar het welslagen van alle andere van afhankelijk is: Mensen maken de stad. Het gaat uit van de erkenning dat ‘burgers de drijvende kracht zijn in het maken, behouden en verduurzamen van de stad’. Het punt legt tegelijk ook een achilleshiel bloot van de gehele onderneming en willekeurig welke verandering die in eerste instantie voorkomt uit een bestuurlijke (of wetenschappelijke of culturele) context. Het gaat om overtuigen, communiceren en laten geloven, als wapen tegen desinteresse en het wantrouwen voor ‘top-down’-mechanismen (of bijwerkingen daarvan). De belangrijkste opgave van Almere is daarmee vooral: hoe krijg je in godsnaam de bevolking mee in een de ruimtelijke, politieke en sociale achtbaan die deze stad de komende jaren nog zal zijn.