Feature

De voortdurende actualiteit van retro authenticiteit

‘Die mensen komen toch niet allemaal voor het debat in de Zonnehof?’, dacht ik terwijl ik dit cultureel centrum in Amersfoort naderde. Op de fiets, te voet en vanuit de auto stroomden mensen toe. Sjoerd Soeters stond zijn munten in de parkeerautomaat te gooien. Ja hoor, ze kwamen wel degelijk allemaal voor hetzelfde debat. De zaal van het Rietveldpaviljoen zat tjokvol – en dat op een maandagavond in Amersfoort.

Het onderwerp, de voortdurende actualiteit van retro, sprak blijkbaar veel mensen aan. De weinige architecten in de zaal herkenden misschien de frustraties die de Zonnehof al in haar aankondiging verwoordde: ‘Kies je voor een eigen, originele ontwerpstijl, dan zie je de burger al snel afhaken. Moderne architectuur lijkt veel leken niet aan te spreken’. De in grote getale aanwezige leken – ze maakten zich door handopsteken kenbaar – hoopten in de discussie misschien eindelijk aan de architecten duidelijk te kunnen maken waarom ze gewoon een fijne woning wilden, of dat nu ‘een desnoods matige kopie van een dertiger jaren huis’ was of niet.

Ik had het geluk naast een lekenmeneer te zitten die al het gesprokene direct van commentaar voorzag, wat veel nieuwe inzichten opleverde. Zo vertaalde hij, terwijl Johanna van der Werff van de Zonnehof het thema van de avond toelichtte, de woonwens van de leek voor me naar ‘huisje, boompje, beestje’. Vervolgens lachte hij smakelijk om een opmerking van inleider Jan Willem Wesselink, die beweerde dat steden die niet genoeg schoons in huis hebben, zoals Nijmegen en Zaandam ‘Sjoerd Soeters dus maar inhuren’.

Want dat mijn buurman de bravoure waarmee Soeters delen van zijn verhaal vertelde maar niks vond, bleek ook al snel. Diens woorden over de pracht van de stedenbouw van Parma deed hij af met ‘dan heb ik toch door een heel ander Parma gelopen’. Enzovoorts. Het goede was wel dat zijn ontnuchterende woordenstroom op sommige momenten opeens stilviel. En dat waren ook precies de momenten waarop Soeters met een authentieke en interessante boodschap kwam. Dat was onder andere toen hij aan het begin van zijn presentatie vertelde dat zijn bureau niet teruggreep naar dingen uit het verleden, maar er op voortborduurde, de kennis als het ware doorvertelde.

‘Ik geef toe, we maken kastelen en we maken die niet van roestvrij staal’, vertelde Soeters bij beelden van het project Haverleij bij Den Bosch. ‘Dat doen we niet omdat retro in is, maar omdat we van mening zijn dat nog meer vinex Nederland kapot maakt. We vinden de stedenbouw veel belangrijker dan architectuur.’ Soeters voerde mijn ademloze buurman mee langs het unieke van de Nederlandse stedenbouw, namelijk de pleinen en de straatwanden die niet volgens een groots vorstelijk plan, maar door burgers onderling werden bepaald, door simpele afspraken over rooilijnen en nokhoogtes te maken. Uit die stedenbouw kwamen prachtige gediversifieerde en toch samenhangende steden voort. Steden die vanuit iedere hoek een ander beeld opleverden. De stilte naast me duurde voort terwijl Soeters uitlegde dat bijvoorbeeld in de Bijlmermeer de open ruimten tussen de gebouwen zo groot zijn dat de voetganger dit filmische effect mist.

Volgens Soeters lieten vrijwel alle modernistische tabula rasa plannen de lessen die onze oude steden op het gebied van ruimtebeleving leerden, onbenut. Ten onrechte, vindt hij, want die lessen zijn zeer waardevol. Daarom luistert hij altijd naar de plek en naar de oude talen die iets voor zo’n plek kunnen betekenen. Voor het Java-eiland, een oud industrieel eiland op het IJ waar een compleet nieuw plan moest verrijzen, haalde hij inspiratie uit het boek The visual and spatial structure of landscapes (MIT Press, 1983) van de Japanner Tadahiko Higuchi. Higuchi toont hierin aan dat de hoek waaronder een mens naar landschappen kijkt, de angle of depression, niet groter moet zijn dan tien graden om nog het gevoel te hebben dat een landschap dichtbij is.

Daarmee bood het boek een antwoord voor het probleem dat Soeters op het Java-eiland tegenkwam, namelijk het feit dat het midden in het water ligt – een unieke kans zo dichtbij het centrum van Amsterdam – maar dat dit water niet beleefbaar was. Om het water dichterbij te halen, binnen de hoek van tien graden, legde Soeters op het eiland een aantal nieuwe grachten aan. Met voldoende bruggen en verhogingen – ‘eigenlijk een heuvellandschap waar je doorheen loopt’ – om een filmische beleving van Amsterdam op te roepen.

Stilte alom. Naast mij ontstond pas weer beroering toen Soeters zijn plan voor Zaanstad toonde, waar hij het uitgestorven stadscentrum een impuls wil geven door een brug te slaan over de provinciale weg en de spoorlijn die de woonwijken van het centrum scheiden. En mijn buurman was niet de enige. De halve zaal keek met verbazing naar de uitvergrote groene Zaanse huisjes die Soeters hier, met een knipoog naar de identiteit van Zaanstad, midden in het centrum wil plaatsen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de vragen na afloop zich vooral op deze ‘decorhuisjes’ richtten. Helemaal toen Soeters ook nog aangaf ze niet van hout te maken, maar van kunststof dat op hout lijkt. Ook Edzo Bindels, als landschapsarchitect en partner bij West 8 aanwezig om een reactie te geven, vroeg zich met een blik op het plan voor Zaanstad af wanneer het voortborduren banaliseert.

Woningen Vijfhuizen

Daar dus, althans volgens de meeste toehoorders. Dat een groot deel van hen op zich niks tegen dit moderne retro zou moeten hebben, bleek uit de presentatie die architect Jurgen van der Ploeg van FARO architecten over de door hen ontwikkelde en uitgevoerde smaaktest hield. Een van de conclusies was dat zowel architecten als andere bouwprofessionals als leken van ‘modern retro’ (eigentijdse architectuur die verwijst naar het verleden, zoals de huizen die FARO in Vijfhuizen ontwierp) houden. Ook verder bleken de smaakverschillen niet zo groot. De belangrijkste conclusie van de test was echter dat alle partijen kwaliteit herkennen, omdat ze bijvoorbeeld een dure straatsteen onderscheiden van een goedkope en het verschil tussen kunststof en houten kozijnen waarnemen. Dat beloofde niet veel goeds voor de kunststof Zaanse huisjes

‘Misschien moeten we het zien als een soort shocktherapie’, stelde Bindels nog, ‘en wil Soeters ons gewoon scherp houden’. Maar Soeters wuifde de kritiek inmiddels al weg met de sussende woorden ‘kom over vijf jaar maar eens kijken’. Dat was jammer. Want, zoals de smaaktest aantoonde en ook Bindels aangaf, het gaat niet om smaak en stijl, maar om kwaliteit, liefde voor het (oude) vak en geloofwaardigheid. Als de architect dat over weet te brengen, zien de leken het ook. We luisterden toch niet voor niets ademloos naar Soeters verhaal over stedenbouwkundige lessen? Waarom haakten we nu opeens af? Na afloop van de discussie bevestigde mijn buurman de conclusie nog eens. Die nepgevels maakten hem niet zoveel uit, maar hij vroeg zich af ‘wat Soeters nou eigenlijk met de Zaan zelf wilde gaan doen, want daar had hij het helemaal niet over gehad’.