Feature

Easy goin” Australia

In het Capita Selecta Easy Goin’ van de Academie van Bouwkunst van Amsterdam staat ditmaal de evolutie van het vak landschapsarchitectuur centraal. Samensteller van het programma en hoofd landschapsarchitectuur Noël van Doorn vraagt zich af wat de stand van het vak in het buitenland is en wat we daarvan kunnen leren? Op de eerste lezing 10 april sprak de Australische landschapsarchitect, docent en schrijver Julian Raxworthy.

In de Hoge Zaal van de Academie nam Raxworthy het publiek in een hoog tempo mee op een reis door Australië. Met hulp van een digitale fotomuur gaf hij een doorsnede van het vakgebied van de landschapsarchitect in Australië. Met een aantal stadsplattegronden, een grote greep aan projecten en een paar met zijn mobiele telefoon genomen vakantiekiekjes – Raxworthy had in eerste instantie een ander onderwerp voor deze lezing in gedachten en had op het laatste moment wat beeldmateriaal bij elkaar gesprokkeld – legde hij de groei van de Australische landschapsarchitectuur van de afgelopen 40 à 50 jaar uit.

De presentatie leidde het publiek langs alle grote steden van Australië. Deze werden begin 19e eeuw gesticht op strategische punten, met name langs de kust van het continent. Het hart van het Australische continent bestaat uit een woest en ledig roodgekleurd landschap. De steden zijn inmiddels metropolen geworden waar het overgrote gedeelte van de Australische bevolking woont. Het is dan ook niet zo gek dat de landschapsarchitectuur zich vooral op de publieke ruimte in de stedelijke en suburbane gebieden richt. De specifieke problematiek in het gebruik van deze publieke ruimten vraagt om inventieve oplossingen. Met name het klimaat en de gevolgen daarvan (huidkanker, uitdroging e.d.) worden volgens Raxworthy aangegrepen om nieuwe vormen van publieke ruimte te maken. Een goed voorbeeld hiervan is de State Library in Queensland van Donovan Hill Architects. Het gebouw bevat een openbare corridor waar een gratis draadloze internet verbinding is. Vele studenten verzamelen zicht hier om in de buitenlucht te werken op hun laptops of om te studeren. Hiermee ontstaat een aantrekkelijk stuk publiek domein met de gewenste protectie tegen het klimaat.

Rode lijn in Raxworthy's verhaal is de zoektocht naar identiteit in de Australische landschapsarchitectuur. Veertig tot vijftig jaar geleden keek men vooral naar Europese landschapsarchitectuur, iets laat werden ook Amerikaanse voorbeelden belangrijk. Het gebruik van door Europese en Amerikaanse voorbeelden geïnspireerde openbare ruimte bleek eigenlijk niet overeen te komen met het Australische gebruik. Het slecht functioneren van deze geïmporteerde vormentaal ontlokte een tegenreactie binnen de vakwereld. Daarbij kregen projecten een steeds eigenzinniger inhoud. Steeds vaker wordt voor lokale landschapsarchitecten gekozen. De Australische landschapsdiscipline die voorheen tamelijk ‘onzichtbaar’ was laat met een reeks nieuwe projecten steeds meer van zich horen. De projecten laten een grote geografische diversiteit zien. Op slimme en poëtische wijze wordt met deze projecten op lokale geografische omstandigheden gereageerd.

Maar de omschrijving van een eigen Australische identiteit blijft lastig te verwoorden. Een van de oorzaken is uiteraard dat Australië een enorm groot en divers land is waardoor het überhaupt lastig is om te spreken van één Australische identiteit. Raxworthy gaf aan dat elke stad een sterk eigen karakter heeft dat gebaseerd is op haar positie in het landschap, de inheemse materialen en flora en de positie ten opzichte van steden tot elkaar. Ook dit plekspecifieke karakter is herkenbaar in de landschapsarchitectuur: het werken met context, zoals ook Nederlandse landschapsarchitecten doen. Maar volgens Raxworthy mist de Nederlandse landschapsarchitectuur een poëtische kwaliteit, hoewel dit poëtische er ook toe kan leiden dat de landschapsarchitect op de stoel van de kunstenaar gaat zitten en de eigen kunde vergeet.