Feature

Oproep tot bevrijding mist motivatie

Naar aanleiding van Volume #14 met als thema ‘Unsolicited Architecture’ organiseerde het NAi op 4 april jongstleden een discussie over ‘ongevraagde architectuur’. Tijdens de avond werd een nadrukkelijk moreel appèl gedaan op de architect.

Juist in een tijd waarin volgens de sprekers de architectuur zowel succesvol als machteloos is, geeft ze geen antwoorden op belangrijke maatschappelijke vragen. Om het tij te keren werden architecten aangespoord zich uit het traditionele keurslijf te bevrijden en het initiatief naar zich toe te trekken. Vol strijdlust werd uitgedragen dat we het traditionele rolmodel kunnen doorbreken. Maar in dit enthousiasme werd onvoldoende duidelijk waarom architecten zich anders moeten opstellen. Daarom vraagt deze avond om een vervolg.

In een wat afwachtende sfeer trapte Ole Bouman af. Als directeur van het NAi en als voormalig hoofdredacteur van Volume was er voor hem een dubbelrol weggelegd: die van boodschapper en podiumbouwer. Bouman schetste een veranderende wereld waarin we door onze navigatiesystemen worden gestuurd en de traditionele landmarks hun betekenis verliezen. Hij vroeg zich af hoe de architectuur moet reageren in een tijd van globalisering, waarin onderwerpen zoals migratie, digitalisering, veiligheid en duurzaamheid een belangrijke rol spelen. Bouman merkte op dat architecten hierin een meer proactieve houding zouden kunnen aannemen. Architecten moeten zichzelf vooraan in het bouwproces plaatsen, een positionering die getuigt van een pioniersmentaliteit die in het huidige architectuurklimaat ontbreekt.

Volgens de huidige hoofdredacteur van Volume, Arjen Oosterman, wordt solicited architecture, unsolicited wanneer de architect een opgave terugeist, weigert of herinterpreteert. Hiermee plaatst hij de verhouding tussen klant en architect opnieuw in het middelpunt. Hij stelde een strategie voor waarmee de ontwerper voorbij de viereenheid ‘klant, programma, locatie en budget’ kan komen. Deze was samengevat in een ‘beslisschema’ dat je als ontwerper moet doorlopen om tot succes te komen. Kort gezegd: eerst nieuwe gebieden voor de architectuur ontdekken, dan de status quo van de vaste verhouding tussen ‘klant, programma, locatie en budget’ doorbreken, vervolgens het eigenlijke ontwerp en tot slot het passende marketingplan ontwikkelen met een daarbij behorende financiële onderbouwing.

De verschillende projecten die Oosterman liet zien om zijn verhaal te ondersteunen, waren inderdaad ‘klantloos’ ontwikkeld en dwaalden daarbij danig af van hardcore architectuur. Een bedelrobot uit Japan bleek effectiever dan een onverzorgde menselijke variant. Een ontwerp voor een wand met nissen in de Golden Gate Bridge in San Francisco, waarin de as van mensen die de brug als zelfmoordplek gebruiken bewaard kan worden. Een antwoord op het ontbreken van voldoende begraafplaatsen in de stad en een strategie om inkomsten voor de verliesleidende brug te genereren. Oosterman liet ook het project mijN470 van Artgineering zien. Hierbij konden de mensen – nog voor de nieuwe weg geopend werd – het asfalt tijdelijk in bezit nemen. mijN470 maakte deel uit van een kunstmanifestatie dat werd georganiseerd door de provincie Zuid-Holland.

Daarna gaf Kristian Koreman namens het bureau ZUS een uiteenzetting over hoe hij en zijn partner Elma van Boxel al enige tijd ‘ongevraagde adviezen voor de stad’ in hun werk integreren. Hij gaf expliciet aan dat deze adviezen geen onderdeel uitmaken van hun ondernemingsplan. Een opvallende uitspraak. Door eerst te definiëren dat er naast ‘gevraagd’, ook ‘ongevraagd’ advies bestaat en dat vervolgens buiten de onderneming te plaatsen, ontstond er een wat verwrongen beeld. Waarom mag een mening of een analyse niet leiden tot acquisitie?

1. ongevraagd advies: dependance Academie van Bouwkunst in Stationskwartier Rotterdam, ZUS(2008)

2. ongevraagd advies: gebruik Hofplein in Rotterdam, ZUS (2006)

Wanneer een bureau er voor kiest om de bedrijfsvorm te hanteren, in plaats van een vereniging of een stichting op te richten, is het done om positief te reageren op opdrachtgevers die zich aangesproken voelen door een ongevraagd advies. Aangezien ZUS het motto ‘architectuur weer in het midden van de samenleving plaatsen’ hanteert, is het redelijk om de relatie tussen gevraagd en ongevraagd werk te erkennen en te bevestigen. Zeker wanneer het bureau projecten maakt die sterk tot de verbeelding spreken, zoals het Grand Bigard terrein in Brussel of het ontwerp voor de versterking van de Afsluitdijk – beiden in opdracht ontwikkeld.

ZUS presenteerde ludieke ideeën en sterke beelden voor plekken in de stad die in hun ogen een groot potentieel hebben. Vanuit een bottom-up model worden ruimtelijke voorstellen aangedragen, waardoor de emotionele betrokkenheid van de bewoners met de stad wordt versterkt. Door middel van interventies in de publieke ruimte worden zij geprikkeld om te reageren, om zich daarmee de stad toe te eigenen. Zo stellen Koreman en Van Boxel een voor om een dependance van de Academie van Bouwkunst in het centrum van Rotterdam op te richten, omdat het instituut naar het havengebied van Heijplaat verhuist. Ze toonden een e-mailadres waar geïnteresseerden zich kunnen aanmelden. Dit idee sluit aan bij hun oproep om in Rotterdam niet alle kwetsbare culturele voorzieningen, zoals filmhuizen, ver buiten het centrum te plaatsen. Ook ziet ZUS het stationsgebied in sneltreinvaart veranderen, waarbij de kwaliteiten van de wederopbouwarchitectuur wel erg makkelijk genegeerd worden. Volgens ZUS is dat niet de manier hoe de stad zou moeten functioneren. Maar hoe moet een stad dan wel functioneren? De projecten van Koreman en Van Boxel hebben een sterk columnachtig karakter, waardoor het niet eenvoudig is om hun motivaties te benoemen. Zeker wanneer de verhouding tussen de statements, de ongevraagde adviezen en de gevraagde adviezen, onduidelijk blijft.

De vraag die zich hier opdringt is: waar ligt de grens tussen maatschappelijke betrokkenheid en goed ondernemerschap? De ‘ongevraagde architectuur’ maakt in theorie misschien geen deel uit van het businessplan van architectenbureaus. In de juiste context geplaatst kan ze meer zijn en wellicht ook meer maatschappelijke relevantie hebben, dan wanneer het vooral een claim op intellectuele vrijheid is. Deze ongevraagde projecten kunnen wel degelijk ingezet worden als acquisitie voor nieuwe realistische opdrachten. Hiermee kan een architect een inhoudelijke visie of stellingname naar buiten brengen, die meer is dan de optelsom van in een portfolio opgenomen gevraagde projecten. Maar wanneer de ongevraagde architectuur vooral een uitdrukking is van de hang naar meer vrijheid, dan beweegt de architectuur zich steeds meer buiten het maatschappelijk veld. Een veld waarin de vragende opdrachtgever niet als een volwaardige speler wordt gezien, maar eerder als een beperkende factor.

Er zijn niet veel gebouwen die een letterlijke vertaling zijn van de vraag van de opdrachtgever. Daarmee is niet gezegd dat dit verschil tussen vraag en resultaat veroorzaakt wordt door ongevraagde antwoorden van ontwerpers. Veel ontwerpprocessen zijn een aaneenrijging van voortschrijdende inzichten. Al ontwerpend heeft een architect met veel aspecten rekening te houden, waarbij subtiele keuzes vaak leiden tot subtiele oplossingen. Soms uitgaande van een helder concept, op andere momenten schuift zelfs het uitgangspunt danig heen en weer. Maar als we unsolicited architecture toch scherp willen afbakenen, wat zijn dan de grenzen die we moeten verkennen? De architecten en architectuurcritici hadden deze avond erg veel moeite om hun pleidooi te onderbouwen met argumenten die van buiten de architectuur komen. Is het echt zo dat de architectuur tegenwoordig de maatschappij niet beïnvloedt, of er in ieder geval weinig aan toevoegt, zoals Oosterman stelde? Of hebben we hier vooral te maken met de worsteling van de architect over hoe hij zijn ongevraagde en gevraagde projecten in één model kan samenbrengen?

De ontwerper zit in een intellectuele spagaat. Het ene moment drukt de architect zijn opdrachtgever dicht tegen zich aan, om vervolgens weer naarstig op zoek te gaan naar een ‘eigen onafhankelijk territorium’. Dit spanningsveld zal verder onderzocht moeten worden. Juist omdat een architectuur die zich van de architectuur zelf probeert te bevrijden, weinig aan de verbeelding overlaat.