Recensie

Een “historische” editie van het jaarboek Landschapsarchitectuur en Stedenbouw

Onlangs verscheen het nieuwe jaarboek Landschapsarchitectuur en Stedenbouw in Nederland, met daarin de meest voorbeeldige plannen uit de periode 2003-2007. De selectie vormt een dwarsdoorsnede van de vakbeoefening. Tijd dus om de balans op te maken van vijf jaar landschapsarchitectuur en stedenbouw in Nederland.

Bij het doorbladeren van deze geheel nieuw vormgegeven jaarboekeditie valt direct de grote hoeveelheid landschapsplannen op. Zowel grootschalige plannen, zoals Drentse Aa en het Zuid-Limburgs Heuvellandschap, als ook landgoederen en een boswachterij komen aan bod. Traditiegetrouw is er ook veel aandacht voor parken, tuinen en openbare ruimte. De stedenbouwkundige plannen vertonen een opmerkelijke trend. Jarenlang dicteerden uitbreidingsplannen de jaarboeken. Maar met het gereedkomen van de Vinex lijken de grenzen aan grootschalige uitbreiding in veel gemeentes bereikt. Ditmaal dus geen grootschalige stadsuitbreidingen, maar aandacht voor herstructurering in de stad. De transformaties van havengebieden, industrieterreinen en naoorlogse wijken leiden twee andere thema's in: de aandacht voor het verleden in al haar verschijningsvormen, en de omgang met de wateropgave in de stad.

Eén van de vijf essays in dit jaarboek, geschreven door Robert Broessi, handelt over deze wateropgave. Broessi pleit in zijn essay voor het opheffen van bestaande 'waterscheidingen' tussen de ruimtelijke disciplines. Hij stelt dat 'de scheidslijn tussen het water en de versteende wereld die eraan grenst vlijmscherp is', het waterprobleem wordt nog te civieltechnisch opgelost en komt niet echt in interactie met de bebouwing eromheen: het water blijft zo slechts 'decor voor vastgoed'. Broessi vraagt zich af wat voor perspectieven het zou bieden wanneer we water in de stad opvatten als drager van de openbare ruimte. Het waternetwerk als een stelsel pleinen, straten en parken? In het ontwerp voor het Weerwaterplein in Almere van Landlab, is dit al enigszins zichtbaar. Het water staat hier letterlijk centraal. Een brede trappartij leidt de bezoeker naar het waterniveau met pieren en steigers. Dit vormt zo 'het entreeplein' naar de stad vanaf het water. Strootman Landschapsarchitecten verkent in haar ontwerp voor waterzuiveringpark Het Lankheet de mogelijkheid een wateropgave aan te grijpen om een openbaar park vorm te geven. De selectiecommissie omschreef het project terecht als 'een poëtisch waterspektakel'. Er zijn echter ook een aantal moeilijkheden in het verder bouwen aan de traditie van de moderne Hollandse Waterstad. In beide hiervoor beschreven projecten komt nauwelijks substantieel gebouwd programma voor. Dat is illustratief voor de sectorale scheiding van de opgaven. Broessi constateert dat de verschillende tempo's van de opgaven, het onderkennen van de urgentie en het ontbreken van een institutioneel kader, de belangrijkste obstakels zijn voor een integrale planvorming.

Voorafgaand aan het betoog van Broessi is een beeldessay van de in 2005 plots overleden landschapsarchitect en fotograaf Peter van Bolhuis opgenomen, een selectie luchtfoto's die op overtuigende wijze 'kunstwerk Nederland' in beeld brengt.

Zoals de actuele wateropgave in verband gebracht wordt met de traditie van de historische Hollandse Waterstad, zo zoeken opvallend veel projecten in dit jaarboek een legitimatie in de geschiedenis bij het maken van ontwerpkeuzes. Je kunt stellen dat de Belvedère Nota zijn uitwerking niet heeft gemist. Het doel van de Nota was om de omgang met het verleden bij het ontwerp een prominente rol te geven. Dit doel lijkt ruimschoots gehaald, maar er blijven grote verschillen in opvattingen.

In het project Hessenberg in Nijmegen (AWG architecten i.s.m. MTD Landschapsarchitecten) extraheren de ontwerpers ruimtelijke ingrediënten uit de historische stadsopbouw. Ook in Jabikswoude bij Leeuwarden (Franz Ziegler), worden elementen uit het bestaande landschap en het typische Friese dorp als ontwerpuitgangspunt genomen. Vervolgens worden deze toegepast in de nieuwe situatie. Dat je met kromme straatjes, slim gedraaide woningen en een centrale plek (voor de kerktoren?) nog niet de karakteristieken van het dorp of de buurt – gemeenschapszin, sociale cohesie, geborgenheid – kunt creëren is duidelijk. De aandacht voor dorpse woonvormen, die zich ook manifesteert in het project Nieuw Cabergh bij Maastricht, moet misschien meer worden gezocht in de wensen vanuit de markt. Deze vraagt grotere woningen op ruimere kavels, waarbij het parkeervraagstuk minder krampachtig kan worden opgelost, bijvoorbeeld op eigen erf. In combinatie met een sterkere hang naar het verleden en aandacht voor het landschap leidt dit tot dorpse plannen die zich naadloos weten te voegen in de omgeving.

Dat het gebruik van verschillende lagen uit het verleden ook tot een cocktail van patronen en verwijzingen kan leiden, bewijst de ontwikkeling van het Waalfront in Nijmegen. De druk die de omgang met de geschiedenis op het ontwerp legt, leidt hier tot een veelheid aan buurtjes die elk op eigen wijze relateren aan de geschiedenis.

Scans uit het besproken boek:

4-6 herstel Merovingische ringwalburcht, Michael van Gessel en Wim Wijsman

7 scherfvormige stapstenen herinneren aan ramp in Roombeek, Sant en Co landschapsarchitectuur

Het herstelplan van Michael van Gessel en Wim Wijsman voor een Merovingische ringwalburcht nabij Rhenen laat een heel andere benadering van het verleden zien. Op subtiele wijze wordt de 5de eeuwse ringwalburcht weer zichtbaar gemaakt. Een zwevend balkon over de steile helling benadrukt waarvoor de burcht ooit voor bedoeld was: het geven van uitzicht. Ook het ontwerp van Sant en Co voor de openbare ruimte in Roombeek, de Enschedese wijk die door de vuurwerkramp werd verwoest, laat op een andere manier de historie leven. Het ontwerp wordt opgehangen aan de teruggebrachte Roombeek, een historisch landschappelijk element. In combinatie met de stapstenen in de vorm van scherven, wordt zo een ensemble gevormd waarin zowel recht wordt gedaan aan de herinnering als ook aan een luchtiger toekomstig gebruik van de buitenruimte.

Onderscheid kan zo gemaakt worden tussen enerzijds projecten waarbij vooral de morfologische eigenschappen uit het verleden uitgangspunt vormen voor nieuwe vormgeving en anderzijds projecten waar opnieuw vorm gegeven wordt aan de historische betekenis, de functie van het object of structuur. Het voortborduren op structuren en elementen uit gewezen tijden levert plannen op die zich perfect in het bestaande landschap vlijen, maar juist hierdoor wellicht minder nieuwe betekenis toevoegen.

De vraag rijst of een ontwerpmethode die zo expliciet uitgaat van historische of morfologische eigenschappen niet leidt tot een zekere vervlakking. Bij hoeveel kleinschalige buurtschapjes, gebaseerd op historie en locatie, is er nog sprake van een uniek concept? Kan de historie eigenlijk wel nieuwe vorm en betekenis geven aan plek en tijd? Prettig buitenbeentje in het jaarboek is dan ook een project dat zich onttrekt aan bestaande kaders. Het geeft vorm en richting aan een fenomeen dat zich moeilijk laat ontwerpen, of zelfs per definitie tegengesteld is aan planning en ontwerp, namelijk: bevolkingskrimp. Must en Bosch en Slabbers introduceren voor de noordelijke veenkoloniën de 'wildontginning'. Een nogal rigoureus ruimtelijk scenario waarin de koloniën opnieuw 'ontgonnen' worden tot een verlaten, nat en verwilderd gebied met extensieve woon-, werk- en recreatievormen. Hier is hernieuwde betekenis gegeven aan een historisch gegeven, gekoppeld aan eigentijdse maatschappelijke vraagstukken en gebruiksvormen. Tenslotte bepaalt het gebruik van een ontwerp of het de juiste eigenschappen bezit om in de toekomst veranderende eisen en omstandigheden te absorberen. Of zoals Eric Luiten het in zijn essay stelt: 'of een plan een nieuwe laag aan de geschiedenis toevoegt, maakt de geschiedenis zelf wel uit'.

Ook dit jaarboek geeft weer een helder beeld van de stand van zaken in het vakgebied. De 'toets der tijd' zal moeten uitwijzen welke van de in dit jaarboek  gepresenteerde plannen de omgang met het verleden hebben weten aan te wenden tot een meerwaarde. Dit geldt nog extra voor de in deze editie volop aanwezige niet gerealiseerde projecten. Ook voor uitwerking van het andere leidende thema van deze editie, de wateropgave, moeten we nog even wachten. Hopelijk vind de vakgemeenschap een manier om de ‘waterscheiding’ tussen disciplines op te heffen om zo weer tot een integrale planvorming voor de moderne Hollandse Waterstad te komen. Dan zal blijken dat dit jaarboek daadwerkelijk een historische editie was.