Feature

Grootschalig maar subtiel

Vijftien jaar na de renovatie van Welschen 7 in het Rotterdamse Overschie, maakt architectenbureau Van Schagen de balans op in de publicatie Grootschalig maar subtiel. Wat kan geleerd worden van dit vroege herstructureringsproject?

“Door grondig onderzoek vindt je altijd verrassende oplossingen, oplossingen die tien tandjes beter zijn dan iedereen tevoren dacht,” stelde architect Henk van Schagen tijdens een rondetafelgesprek tussen twaalf betrokkenen over de renovatie van Welschen 7, een deel van de naoorlogse woonwijk Overschie in Rotterdam. Het gesprek werd vorig jaar georganiseerd door het architectenbureau Van Schagen, vijftien jaar na de renovatie, met als doel de vernieuwde wijk te evalueren. Een verslag van het gesprek is, tezamen met een bewonersonderzoek en de achtergrond van het renovatieproject, onlangs gepubliceerd in het boek Grootschalig maar subtiel.

Opvallend genoeg vinden dergelijke gesprekken zelden plaats. Een standaard evaluatiestructuur bestaat er in de bouw niet. Hoogstens worden mooie woorden gesproken bij de oplevering, of wordt er nog eens een boekje gepubliceerd vol mooie foto’s. De bouw lijkt, om het in wetenschappelijke termen te zeggen, telkens weer een ‘n=1 onderzoek’, elk project weer uniek. Hoe uniek elke bouwplaats ook is, er valt wel degelijk veel te leren van eerdere ervaringen. Een dergelijk evaluatief moment, niet alleen vlak na de bouw, maar ook na een aantal jaar, als ook een gebruikersevaluatie te maken is, is dan ook een uitstekend idee. In het bijzonder in het kader van de stedelijke herstructurering. Op dit moment is de herstructurering van de naoorlogse wijken de grootste en wellicht ook moeilijkste opgave in het vakgebied van de architectuur. Grootste, mede omdat veertig herstructureringslocaties momenteel extra in de schijnwerpers staan omdat ze tot kernbeleid van dit kabinet zijn gebombardeerd. En moeilijkste, mede omdat gewerkt moet worden met bestaande bewoners, structuren en sociale netwerken. Die complexiteit heeft een ‘standaard’ nieuwbouwproject niet.

Juist bij dergelijke projecten zou je dus een gedegen evaluatie van eerdere projecten verwachten, om tot iets van kennisopbouw te komen. Ondanks de inzet van een instituut als KEI (kenniscentrum voor stedelijke vernieuwing) en het tijschrift ‘Stadscahiers’ (dat zich speciaal richt op deze opgave) lijkt de kennis die hier en in de praktijk opgebouwd wordt, nog weinig tot het vakgebied door te dringen. De eerste resultaten van de aanpak van de herstructurering zijn weinig hoopgevend: in de meeste gevallen wordt de opgave als standaard nieuwbouwopgave benaderd: uitplaatsen van bewoners, sloop van het bestaande en gewoon opnieuw beginnen. Het lijkt een oplossing, stelt Esther Agricola (voormalig directeur KEI) tijdens het genoemde gesprek, om de problematiek met jongeren, schooluitval, armoede en werkloosheid resoluut aan te pakken: “met grote gebaren schoon schip te maken, te vernieuwen, want het is urgent, er moet iets gebeuren.” Alsof dergelijke fysieke ingrepen bijdragen aan sociale processen als de versterking van de sociale cohesie en de vergroting van het sociale kapitaal in een wijk. Uit een recent onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau, ‘Aandacht voor de wijk’ (2007), blijkt echter dat fysieke herstructurering alleen succesvol is als er ook een sociaal beleid wordt gevoerd, ook in het geval van sloop/nieuwbouw. De fysieke kant kan niet achterblijven, stelt Agricola, maar het behelst meer dan de wijk snel een ‘ander gezicht geven’. “De complexiteit [van de opgave] vraagt op een precieze en nauwgezette analyse om daarna strategisch te opereren en behoedzaam en intelligent te werk te gaan.” Juist die analyse ontbreekt in veel projecten.

foto Joop Reijngoud uit het besproken boek

Welschen 7 is een vroeg voorbeeld van hoe het ook anders kan, en hoe dit – in de woorden van architect Van Schagen – tot verrassende oplossingen kan leiden. De renovatie is destijds, in 1993, bekroond met de Nationale Renovatieprijs en alom werd verwacht dat de wijk het voorbeeld voor de aanpak van de herstructurering van de naoorlogse stad zou zijn. Maar niets bleek minder waar – slechts sporadisch zijn er vergelijkbare projecten te vinden. Deels zal het hebben te maken met de genoemde complexiteit, deels met de commercialisering van de woningcorporaties en deels met het opdrogen van de subsidiestromen. Wat dat laatste betreft zou het nieuwe kabinetsbeleid nieuwe kansen moeten bieden, maar nog steeds lijkt de inzet van deze plannen uit te gaan van sloop en nieuwbouw. De gesprekspartners zijn het er over eens dat een gedegen onderzoeksfase essentieel is in de aanpak van de naoorlogse wijken. De bij Welschen 7 betrokken wethouder van Volkshuisvesting van Rotterdam (en nu voorzitter van de raad van bestuur van de Bank Nederlandse Gemeenten) Pim Vermeulen vraagt zich af, zijn de ontwerpbureaus wel in staat de kwaliteiten van deze wijken te herkennen, of zijn ze te gefocust op ‘hun eigen ding’; moet er niet te snel een beeld gemaakt worden, resultaat worden geboekt? In zijn afscheidsrede heeft de Delftse hoogleraar André Thomson de huidige aanpak van herstructurering getypeerd als op ‘safe’ spelen. Hij laakte die houding, “het verschil tussen het mijden van risico en gemakzucht is flinterdun”.

Volgens Van Schagen is de essentie van het ontwikkelingsplan voor Welschen 7 de koppeling van schaalniveaus. Zowel op de schaal van de stedenbouw als van de woningplattegrond, op dat van het casco van de flats als dat van de woonvelden, werden de kwaliteiten onderzocht. Dit onderzoek leverde de logica voor de renovatie: verdichting langs de lange lijnen (die de wijk in verband brengen met het omliggende stedelijke weefsel, ook over de A13 en A20 heen), terwijl binnen het complex verdund kon worden: er is een plein gemaakt, woningen zijn samengevoegd en er zijn tuinen uitgegeven. Maar dat is slechts de fysieke kant van de zaak. De koppeling van schalen betekende ook de koppeling van belangen en daarmee ook het genereren van gelden. Vooral bij dergelijke projecten is het allereerste belang de neuzen dezelfde kant op te krijgen. Het is de kunst om al vroeg in het proces zichtbaar te maken wat de meerwaarde van renovatie zou kunnen zijn. Je hebt dat niet alleen nodig om de opdrachtgever en het stadsbestuur te overtuigen.

Over het resultaat waren de gesprekspartners  het eens: de herstructurering van Welschen 7 is geslaagd. Dat beeld wordt eveneens ondersteund door de in de publicatie opgenomen interviews met bewoners: natuurlijk is er altijd wel iets te klagen, maar de bewoners roemen de sociale samenhang, de hoogte van de huren, de overzichtelijke groenstructuur, en de toegenomen diversiteit van woningtypen. De prachtige foto’s van Joop Reyngoud tonen inderdaad een levendige en diverse woonwijk.

Uit het boek spreekt een grote liefde voor de stad en een enorme kennis van de naoorlogse woningbouw. Het zou goed zijn als ook andere bureaus deze kennis inzetten wanneer ze werken aan herstructureringsopgaven. Het gaat er in ons vak immers om, met de woorden van Wienke Bodewes, “geliefde wijken te maken, waar mensen voor langere tijd willen wonen.” Of zoals Vincent van Rossem het onlangs tijdens de Jan Schaefferlezing zei: “Stedenbouw is misschien wel de essentie van de Europese beschaving, waarin ordening, rechtszekerheid, huisvesting voor allen en civiele techniek  kunnen versmelten tot een waardige woonomgeving.” Nauwgezet onderzoek naar de stedenbouwkundige samenhang (zowel intern als extern) en aantrekkelijkheid van de buitenruimte, de woningen en hun plattegronden, het streven naar een mix van programma’s en het ontwikkelen van een strategie om alle partijen te overtuigen van de mogelijke toekomstige kwaliteiten van het bestaande, behoedt voor de valkuil van een grootschalige aanpak, waarbij de essentiële samenhang (stedenbouwkundig en sociaal gezien) verloren gaat.