Feature

Roots

Het jaar 2008 is het Europese Jaar van de Interculturele Dialoog. Architectuurcentrum Arcam haakt daar deze zomer op aan door een tentoonstelling te wijden aan in Amsterdam gevestigde architecten met een buitenlandse achtergrond. Wie op het punt staat deze tentoonstelling Roots te bezoeken moet geen bonte folkloristische taferelen verwachten.

De expositie is Hollands, sober en licht. Het zijn niet de projecten maar de persoonlijke verhalen van de architecten die inzicht geven in hoe hun architectuur door hun wortels wordt beïnvloed. Roots werd op 29 mei officieel geopend door Rachida Azough, creatief directeur van Kosmopolis (Multimediaal platform dat kunst en cultuur inzet om een diepgaande dialoog tussen bevolkingsgroepen te voeden). Zij leidde de tentoonstelling passend in door te vertellen over het huis van haar opa in Marokko, welke herinneringen zij daaraan heeft, de geluiden, de geuren en de opeenvolging van ruimten.

De tentoonstellingsruimte is gevuld met een grote tafel in de vorm van een plusteken. Op de tafel zijn projecten, maquettes en persoonlijke voorwerpen van de architecten uitgestald. Ook zijn er kleine beeldschermen geplaatst die interviews met de ontwerpers tonen. Doordat iedere architect zittend aan de expositietafel is gefilmd lijkt het bijna alsof ze zelf in de ruimte aanwezig zijn. Ze vertellen hun verhaal aan jou, eveneens gezeten aan de tafel. Dit geeft het gevoel alsof je met de architecten persoonlijk in gesprek bent. Ze vertellen ieder in welke mate hun niet-Nederlandse wortels hun architectuur in Nederland heeft beïnvloedt.

Felix Madrazo (Mexico), en Arman Akdogan (Turkije) geven met de naamgeving van hun bureau IND blijk zich letterlijk bewust te zijn van hun niet-Nederlandse roots: “Onze naam is een soort van hommage aan onze ‘geliefde’ Immigratie- en Naturalisatie Dienst, maar kan volgens sommigen ook gelezen worden als I Not Dutch”. Andere architecten zijn juist naar aanleiding van de expositie gaan nadenken over de invloed die hun cultuur heeft op de architectuur die zij hier maken.

Zo vertelde Ana Rocha dat zij als Portugese architect het licht mee heeft genomen naar Nederland. Het licht in Portugal is vooral in de lente en de herfst fenomenaal en heeft een grote impact op de beleving van gebouwen. Tijdens haar studie in Porto (in het faculteitsgebouw van Siza) leerde ze vooral “seeing by feeling and feeling by sketching”. Door urenlang achter elkaar verplicht te schetsen werden vormen geanalyseerd. Door eindeloos achter elkaar te schetsen en dus te kijken, kom je in contact met een natuurfenomeen, namelijk het veranderlijke licht en wat het doet met de beleving van massa’s en ruimten.

Vanaf haar vierde jaar leerde Carina Nilsson handwerktechnieken van haar moeder en oma. Haar fascinatie voor handwerk beïnvloedt haar architectuur, de verfijning van haakwerk is bijvoorbeeld terug te vinden in de detaillering van haar gebouwen. Het is niet zo dat ze zo nodig de gordijnen van een project wil haken, maar de Zweedse heeft wel eens een haaktechniek toegepast door met een grote haaknaald en bergbeklimmerstouw een vloerkleed te maken. Een oeroude techniek gaf met een modern materiaal een totaal ander resultaat.

Helaas is dit resultaat niet te zien in de tentoonstelling. Doordat de interviews zo levendig zijn en tot de verbeelding spreken, schieten de projecten of de wijze waarop deze getoond worden hier en daar tekort. De gesprekken zijn rijk, maar helaas zijn niet alle elementen terug te vinden in de getoonde projecten en voorwerpen. Waar dat wel gebeurt, bijvoorbeeld wanneer architecte Lada Hršak tijdens het gesprek twee voorwerpen toont die ook op de tafel uitgestald staan, dan wordt de tafel aangeraakt door een zelfde sprankje levendigheid.

Opvallend is dat een aantal architecten de overgang tussen binnen en buiten noemt als een belangrijk, door hun afkomst bepaald element in hun architectuur. Moriko Kira legt het verschil uit tussen Japanse en Nederlandse huizen: Nederlandse huizen zijn als bunkers waarbij de ramen uit de wanden zijn gespaard terwijl Japanse huizen zijn opgebouwd uit kolommen en balken. Het verschil is de manier waarop het gebouw met zijn omgeving communiceert. Haar doel is om gebouwen te maken waarbij men zich, als je binnen bent, onderdeel voelt van het buiten. Ook in het werk van Uri Gilad is het binnen onderdeel van het buiten en vice versa. Hij wil geen gesloten blokken maken en doet daarom onderzoek naar constructies en materialen die de scheiding tussen binnen en buiten kunnen verzachten zoals in zijn ontwerp voor de privé-bibliotheek van Boudewijn Buch. Een ander aspect uit het werk van Gilad is het verschil in planning tussen Israël, het land waar hij is geboren en Nederland, het land waar hij woont en werkt. Als gevolg van de politieke situatie in Israël maakt men daar plannen “van nu tot nu” terwijl in Nederland plannen gemaakt worden met een strekking van wel honderd jaar. Dit heeft hem geleerd om geduldig te zijn en ontwerpen de kans te geven zich te ontwikkelen.

De enige van de negen architecten die zijn hele leven in Nederland heeft gewoond is de Turkse Hollander Furkan Köse. Eén van zijn projecten zou waarschijnlijk niet zonder zijn specifieke roots tot stand zijn gekomen. Dit is het ontwerp voor een islamitisch paviljoen op begraafplaats de Nieuwe Ooster in de Watergraafsmeer. Veel islamieten keren terug naar hun geboorteland om daar te sterven en begraven te worden. Köse ziet de beëindiging van deze repatriëring als de laatste stap in het integratieproces. De behoefte is er: “ook het einde van je leven maakt deel uit van je leven hier.”

Tot slot de Poolse Sebastian Janusz, pianist sinds zijn vijfde jaar. Hij speelde tijdens de opening van de tentoonstelling op 29 mei een stuk dat aansluiting vindt bij de woorden waarmee hij zijn architectuur omschrijft: traagheid, oneindigheid, empathie en geheimzinnigheid. Geboren aan de Baltische kust wil hij als architect altijd gaan tot het einde. Hij spreekt je als bezoeker bijna persoonlijk aan wanneer hij zegt “to the edge of the city, to the border of the world” te willen gaan. Hij wil ontdekken wat er achter de horizon is: “maybe it’s you.”