Feature

Interview met Bert van Meggelen

De honderd dagen van de Internationale Triënnale Apeldoorn zijn in volle gang. Op verschillende locaties in en om Apeldoorn zijn tentoonstellingen te zien. Daarnaast wordt een flink programma van lezingen, workshops en debatten aangeboden. ArchiNed sprak met hoofdcurator Bert van Meggelen over een manifestatie die in hoge mate agenderend wil zijn.

ArchiNed: Waarom deze aandacht voor het landschap, nu, op dit moment?

Bert van Meggelen: De transformaties van de afgelopen vijftien, twintig jaar hebben diepe sporen getrokken in het Nederlandse landschap. Mobiliteit is een van de veroorzakers, met de roep om meer en bredere snelwegen en met grote projecten als de hogesnelheidslijn en de Betuwelijn. Die transformatie voltrok zich vanuit de steden, het landschap leek daarbij tabula rasa.

En dan is er de landbouw; landbouw kan alleen nog gedijen als ze grootschalig is. Kleinere landbouwbedrijven geven het op. Acht boeren per dag stoppen er mee, inclusief de zondag. Het overgrote deel van dat land wordt gekocht door andere boeren die daarmee hun gebied vergroten. Je zou kunnen zeggen dat er na de ruilverkaveling van de jaren vijftig opnieuw grootschalige ruilverkaveling plaatsvindt. Het is een sluipend, maar zeer ingrijpend proces met grote gevolgen voor het door boeren gemaakte en beheerde Nederlandse landschap.

Een derde ontwikkeling is dat de steden langzamerhand vol raakten – dacht men – en men begon uit te kijken naar gebieden rond de steden om aan de huisvestingsvraag te voldoen. Daar is dat vermaledijde apparaat rond de Vinex ontstaan. Opnieuw een flinke ingreep in het landschap.

Ik weet van Overijssel dat daar tien jaar geleden 16.000 boerenerven waren. Dat bepaalde het beeld van Overijssel, dat was de charme van Overijssel. Daarvan zijn nu al 6.000 erven verburgelijkt of van functie gewijzigd (caravanopslag of zorgboerderij geworden) en er zullen nog duizenden volgen. Dat betekent dat Overijssel over een aantal jaar een volstrekt ander gezicht heeft. Hetzelfde geldt, misschien in mindere mate, voor andere gebieden. Productielandschap wordt consumptielandschap. In Brabant is de 'verpaarding' aan de gang. Een van de weinige voordelen van varkens (en van koeien) is dat ze niet over sloten kunnen springen. Paarden kunnen dat wel. Dirk Sijmons heeft uitgerekend dat er binnen niet al te lange tijd meer dan 20.000 kilometer wit hek nodig zal zijn om al die paarden binnen te houden. Het is een van de transformaties die het gevolg zijn van het 'verleisuren' van Nederland, waar Tracy Metz in haar boek Pret! over heeft geschreven.

De transformatie van het landschap is overigens niet alleen een Nederlands vraagstuk, maar ook een Europees vraagstuk. Of je het nu hebt over het verdwijnen van de kleine keuterboeren uit zuidoost Frankrijk, waar Engelsen voor in de plaats komen. Of over het verdwijnen van grote industrieën als de mijnbouw, denk aan het Emscherpark in het Ruhrgebied of aan mijnbouwgebieden in Cornwall en de rest van Engeland. Of over de leeglopende steden in het oosten van Duitsland, de schrümpfende städte, een proces dat sinds 1989 – toen oost en west weer bij elkaar kwamen – aan de gang is. Steeds zie je dat daar de oudste structuur van zo'n gebied, namelijk het landschap, weer een rol gaat spelen. Dit Europese perspectief komt aan de orde in de tentoonstelling A Wider View in Radio Kootwijk.

Een tweede aanleiding voor een landschapsmanifestatie is dat er, in ieder geval in Nederland, geen ontwerpdiscipline is die over de laatste twintig jaar zo geëmancipeerd is als de landschapsarchitectuur. Waar de landschapsarchitecten vroeger pas geroepen werden als alles klaar was om een paar bomen en struiken te planten, zie je dat ze nu vaak de rol van stedenbouwer vervullen. De stedenbouwers zijn in crisis. Zij zijn hun moeder kwijt; de volkshuisvesting, dat was de motor achter de Nederlandse stedenbouw. Nu worden zij van twee kanten belaagd, deels nemen architecten hun taak over, maar vooral de landschapsarchitecten treden aan. Adriaan Geuze, Riek Bakker (als een van de eerdere) en Michael van Gessel zijn, in plaats van achter in het verhaal cosmetische verbeteringen aan te brengen, nu vóór in het traject bezig. Ontwikkelaars gaan steeds vaker aan het begin van een project te rade bij landschapsarchitecten omdat het landschap als een van de basiskwaliteiten van de nieuwe ontwikkeling wordt beschouwd.

Het zijn allemaal grootschalige ontwikkelingen die je noemt, iets waar opleidingen nog nauwelijks over nadenken. Op welke manier kijkt de Triënnale daar naar?

De triënnale probeert deze ontwikkelingen op een aantal manieren op de agenda te plaatsen. Op de eerste plaats komt er een landschapsmanifest. Dit 'Akkoord van Apeldoorn' wordt gesloten door 33 organisaties, waaronder een aantal hele grote als Natuurmonumenten, en wordt aan het einde van de triënnale aangeboden aan de regering. Daarin zullen een aantal van deze kwesties aan de orde komen en wordt de regering opgeroepen extra te investeren in het landschap. Op Europese schaal gebeurt iets dergelijks, daar wordt een agenda voor het Europese cultuurlandschap samengesteld; de 'Radio Kootwijk Frequency'. Deze zal aan de Europese Commissie en aan de Raad van Europa worden aangeboden.

Het belangrijkste motief van de triënnale als zodanig, dus niet alleen voor deze aflevering, is het landschap als veld van maatschappelijke vraagstukken. Het thema van deze aflevering is 'Herinnering en Transformatie': de bodem is geen tabula rasa, maar is cultureel bepaald. Dat thema leidt tot een aantal programmaonderdelen. De tentoonstelling van Henk van Os bijvoorbeeld, over de Nederlandse landschapsschilderkunst van de 17e eeuw tot het midden van de 20e eeuw, laat zien dat ons landschap een door en door cultureel fenomeen is. Wij kijken door de ogen van kunstschilders naar ons landschap, alsof er nooit iets veranderd is. De opvolger daarvan is de tentoonstelling van Maartje van de Heuvel. De nieuwe schilders zijn in haar ogen de fotografen en videomakers, zij geven een heel ander beeld van het landschap. De idealisering versus het realiteitsbesef, dat maakt die twee tentoonstellingen zo leuk.

Het landschap vervult veel meer dan vroeger een hoofdrol in de recreatie van mensen. Op plekken vlakbij steden, zoals Midden Delftland waar ik een huis heb, fietsen in het weekend duizenden mensen. Je ziet ook dat zich over iedere godvergeten stukje land altijd wel drie clubjes druk maken. Mensen van allerlei slag voelen zich erbij betrokken. Daarom heb ik nog een iets gewaagdere these: het landschap is ook van belang in het tijdperk van globalisering. Mensen weten niet meer waar ze vandaan komen, waar ze zijn, waar ze naartoe gaan. Er ontstaan allerlei reactionaire stromingen als de idealisering van het verleden en de roep om een homogenisering die nooit heeft bestaan. Een andere reactie op de globalisering, één die volgens mij een positief karakter kan hebben, is dat mensen zich identificeren met het landschap. Ik denk dat de identificatie met iets dat aan tragere processen onderhevig lijkt dan de gebouwde omgeving, een kans maakt. Daarmee kun je mensen op een positieve manier de mogelijkheid tot identificatie geven. Daarom is het goed dat de triënnale een 'Canon van het Landschap' heeft samengesteld.

De triënnale wil dus in hoge mate agenderend zijn, en niet gewoon informerend en recreërend.

De triënnale wil inderdaad vooral agenderen, maar wil ook dingen laten zien, en informeren over het vak van landschapsarchitect. Bij een architect kunnen mensen zich al snel iets voorstellen, maar wat doet een landschapsarchitect? Wij willen laten zien dat het een vak is, een lichaam van kennis, met technische en filosofische aspecten. Een vak dat zich bezighoudt met biologische en ecologische vraagstukken, met duurzaamheid.

Terecht wijs je op de verandering van het agrarische. Maar in welke mate krijgt een landschapsarchitect of zelfs planning daar grip op? Want paarden komen er toch wel en dus hekken. Moeten we hekjes gaan voorschrijven? Hoe kun je, als het landschap van onderaf aan het transformeren is, daar ooit met topdown middelen op reageren?

De enige legitimatie die zich voordoet, volgens mij, is dat we geen uitgestrekte landbouwarealen hebben. Omdat er in Nederland een zekere competitie van ruimteclaims is, ligt daar een kans voor een synthetiserende discipline: de landschapsarchitectuur. Maar het blijft problematisch: je kunt de situatie niet bevriezen, maar je kunt het ook niet geheel aan het vrije spel van maatschappelijke krachten overlaten. In dat spanningsveld moet je instrumenten zien te vinden. Die zijn er nog niet. De triënnale kan alleen aandacht vragen voor de problematiek.

Een bepaalde school van landschapsarchitecten, waartoe bijvoorbeeld West 8 en Juurlink en Geluk behoren, lijkt te ontbreken. Waarom is dat?

We hadden toen we begonnen met nadenken over de inhoud twee thematische ingangen, een daarvan was 'Herinnering en Transformatie'. We hebben daar uiteindelijk voor gekozen omdat we het Belvedere-programma dat op zijn einde loopt nog een soort shot wilden geven. In die lijn past een landschapsarchitect als Michael van Gessel heel erg goed. De andere optie was 'Changing Land Use', in dat geval had de keus ook op anderen kunnen vallen.

Waarom Apeldoorn?

Omdat Apeldoorn het initiatief heeft genomen. Apeldoorn is eigenlijk een uit de kluiten gewassen dorp met een verzameling kleinere dorpen eromheen. Het heeft een grote rijkdom aan tuinen, je zou het een landscape of gardens kunnen noemen. Ze hebben een prachtig watersysteem van beken en springen, dat ze aan het herstellen zijn. En Apeldoorn wordt omgeven door mooie landschappen. Het genoegen van Apeldoorn is het genoegen van de tuinen en het landschap.

Ligt de volgende triënnale al vast?

De volgende aflevering zal in 2011 worden georganiseerd. Het is de bedoeling dat eind september de naam van de nieuwe curator bekend wordt gemaakt.